Pagina:Bijbel, 1888 Statenvertaling, Jongbloed Editie.pdf/1439

Deze pagina is proefgelezen

8:28—9:13

Matthëus

1436

winden en de zee Hem gehoorzaam zijn!

28. En als Hij over aan de andere zijde was gekomen in het land der Gergesenen, zijn Hem twee, van den duivel bezeten, ontmoet, komende uit de graven, die zeer wreed waren, alzo dat niemand door dien weg kon voorbij gaan.

29. En ziet, zij riepen, zeggende: Jezus, Gij Zone Gods! wat hebben wij met U te doen? Zijt Gij hier gekomen om ons te pijnigen voor den tijd?

30. En verre van hen was een kudde veler zwijnen, weidende.

31. En de duivelen baden Hem, zeggende: Indien Gij ons uitwerpt, laat ons toe, dat wij in die kudde zwijnen varen.

32. En Hij zeide tot hen: Gaat heen. En zij uitgaande, voeren heen in de kudde zwijnen; en ziet, de gehele kudde zwijnen stortte van de steilte af in de zee, en zij stierven in het water.

33. En die ze weidden, zijn gevlucht; en als zij in de stad gekomen waren, boodschapten zij al deze dingen, en wat den bezetenen geschied was.

34. En ziet, de gehele stad ging uit, Jezus tegemoet; en als zij Hem zagen, baden zij, dat Hij uit hun landpalen wilde vertrekken.


Mattheus 9

1. En in het schip gegaan zijnde, voer Hij over en kwam in Zijn stad. En ziet, zij brachten tot Hem een geraakte, op een bed liggende.

2. En Jezus, hun geloof ziende, zeide tot den geraakte: Zoon! wees welgemoed; uw zonden zijn u vergeven.

3. En ziet, sommigen der Schriftgeleerden zeiden in zichzelven: Deze lastert God.

4. En Jezus, ziende hun gedachten, zeide: Waarom overdenkt gij kwaad in uw harten?

5. Want wat is lichter te zeggen: De zonden zijn u vergeven? of te zeggen: Sta op en wandel?

6. Doch opdat gij moogt weten, dat de Zoon des mensen macht heeft op de aarde, de zonden te vergeven (toen zeide Hij tot den geraakte): Sta op, neem uw bed op, en ga heen naar uw huis.

7. En hij opgestaan zijnde, ging heen naar zijn huis.

8. De scharen nu dat ziende, hebben zich verwonderd, en God verheerlijkt, die zodanige macht den mensen gegeven had.

9. En Jezus, van daar voortgaande, zag een mens in het tolhuis zitten, genaamd Mattheus; en zeide tot hem: Volg Mij. En hij opstaande, volgde Hem.

10. En het geschiedde, als Hij in het huis van Mattheus aanzat, ziet, vele tollenaars en zondaars kwamen en zaten mede aan, met Jezus en Zijn discipelen.

11. En de Farizeen, dat ziende, zeiden tot Zijn discipelen: Waarom eet uw Meester met de tollenaren en de zondaren?

12. Maar Jezus, zulks horende, zeide tot hen: Die gezond zijn hebben den medicijnmeester niet van node, maar die ziek zijn.

13. Doch gaat