Pagina:Bijbel, 1888 Statenvertaling, Jongbloed Editie.pdf/1619

Deze pagina is proefgelezen

19:37—20:14

Johannes

1616

ken worden.

37. En wederom zegt een andere Schrift: Zij zullen zien, in Welken zij gestoken hebben.

38. En daarna Jozef van Arimathea (die een discipel van Jezus was, maar bedekt om de vreze der Joden), bad Pilatus, dat hij mocht het lichaam van Jezus wegnemen; en Pilatus liet het toe. Hij dan ging en nam het lichaam van Jezus weg.

39. En Nicodemus kwam ook (die des nachts tot Jezus eerst gekomen was), brengende een mengsel van mirre en aloe; omtrent honderd ponden gewichts.

40. Zij namen dan het lichaam van Jezus, en bonden dat in linnen doeken met de specerijen, gelijk de Joden de gewoonte hebben van begraven.

41. En er was in de plaats, waar Hij gekruist was, een hof, en in den hof een nieuw graf, in hetwelk nog nooit iemand gelegd was geweest.

42. Aldaar dan legden zij Jezus, om de voorbereiding der Joden, overmits het graf nabij was.


Johannes 20

1. En op den eersten dag der week ging Maria Magdalena vroeg, als het nog duister was, naar het graf; en zag den steen van het graf weggenomen.

2. Zij liep dan, en kwam tot Simon Petrus en tot den anderen discipel, welken Jezus liefhad, en zeide tot hen: Zij hebben den Heere weggenomen uit het graf, en wij weten niet, waar zij Hem gelegd hebben.

3. Petrus dan ging uit, en de andere discipel, en zij kwamen tot het graf.

4. En deze twee liepen tegelijk; en de andere discipel liep vooruit, sneller dan Petrus, en kwam eerst tot het graf.

5. En als hij nederbukte, zag hij de doeken liggen; nochtans ging hij er niet in.

6. Simon Petrus dan kwam en volgde hem, en ging in het graf, en zag de doeken liggen.

7. En den zweetdoek, die op Zijn hoofd geweest was, zag hij niet bij de doeken liggen, maar in het bijzonder in een andere plaats samengerold.

8. Toen ging dan ook de andere discipel er in, die eerst tot het graf gekomen was, en zag het, en geloofde.

9. Want zij wisten nog de Schrift niet, dat Hij van de doden moest opstaan.

10. De discipelen dan gingen wederom naar huis.

11. En Maria stond buiten bij het graf, wenende. Als zij dan weende, bukte zij in het graf;

12. En zag twee engelen in witte klederen zitten, een aan het hoofd, en een aan de voeten, waar het lichaam van Jezus gelegen had.

13. En die zeiden tot haar: Vrouw! wat weent gij? Zij zeide tot hen: Omdat zij mijn Heere weggenomen hebben, en ik weet niet, waar zij Hem gelegd hebben.

14. En als zij dit gezegd had, keerde zij zich achterwaarts, en zag Jezus staan, en zij wist niet, dat het Jezus