Pagina:Bijbel, 1888 Statenvertaling, Jongbloed Editie.pdf/1637

Deze pagina is proefgelezen

7:56—8:14

Handelingen

1634

Heiligen Geestes, en de ogen houdende naar den hemel, zag de heerlijkheid Gods, en Jezus, staande ter rechter hand Gods.

56. En hij zeide: Ziet, ik zie de hemelen geopend, en den Zoon des mensen, staande ter rechter hand Gods.

57. Maar zij, roepende met grote stemme, stopten hun oren, en vielen eendrachtelijk op hem aan;

58. En wierpen hem ter stad uit, en stenigden hem; en de getuigen legden hun klederen af aan de voeten eens jongelings, genaamd Saulus.

59. En zij stenigden Stefanus, aanroepende en zeggende: Heere Jezus, ontvang mijn geest.

60. En vallende op de knieen, riep hij met grote stem: Heere, reken hun deze zonde niet toe! En als hij dat gezegd had, ontsliep hij.


Handelingen 8

1. En Saulus had mede een welbehagen aan zijn dood. En er werd te dien dage een grote vervolging tegen de Gemeente, die te Jeruzalem was; en zij werden allen verstrooid door de landen van Judea en Samaria, behalve de apostelen.

2. En enige godvruchtige mannen droegen Stefanus te zamen ten grave en maakten groten rouw over hem.

3. En Saulus verwoestte de Gemeente, gaande in de huizen; en trekkende mannen en vrouwen, leverde hen over in de gevangenis.

4. Zij dan nu, die verstrooid waren, gingen het land door, en verkondigden het Woord.

5. En Filippus kwam af in de stad van Samaria, en predikte hun Christus.

6. En de scharen hielden zich eendrachtelijk aan hetgeen van Filippus gezegd werd, dewijl zij hoorden en zagen de tekenen, die hij deed.

7. Want van velen, die onreine geesten hadden, gingen dezelve uit, roepende met grote stem; en vele geraakten en kreupelen werden genezen.

8. En er werd grote blijdschap in die stad.

9. En een zeker man, met name Simon, was te voren in de stad plegende toverij, en verrukkende de zinnen des volks van Samaria, zeggende van zichzelven, dat hij wat groots was.

10. Welken zij allen aanhingen, van den kleine tot den grote, zeggende: Deze is de grote kracht Gods.

11. En zij hingen hem aan, omdat hij een langen tijd met toverijen hun zinnen verrukt had.

12. Maar toen zij Filippus geloofden, die het Evangelie van het Koninkrijk Gods, en van den Naam van Jezus Christus verkondigde, werden zij gedoopt, beiden, mannen en vrouwen.

13. En Simon geloofde ook zelf, en gedoopt zijnde, bleef gedurig bij Filippus; en ziende de tekenen en grote krachten, die er geschiedden, ontzette hij zich.

14. Als nu de apostelen, die te Jeruzalem waren, hoorden, dat Samaria het Woord Gods aangenomen had, zonden