Pagina:Bijbel, 1888 Statenvertaling, Jongbloed Editie.pdf/1708

Deze pagina is proefgelezen

1705

1 Korinthiërs

3:12—4:8

kan een ander fondament leggen, dan hetgeen gelegd is, hetwelk is Jezus Christus.

12. En indien iemand op dit fondament bouwt: goud, zilver, kostelijke stenen, hout, hooi, stoppelen;

13. Eens iegelijks werk zal openbaar worden; want de dag zal het verklaren, dewijl het door vuur ontdekt wordt; en hoedanig eens iegelijks werk is, zal het vuur beproeven.

14. Zo iemands werk blijft, dat hij daarop gebouwd heeft, die zal loon ontvangen.

15. Zo iemands werk zal verbrand worden, die zal schade lijden; maar zelf zal hij behouden worden, doch alzo als door vuur.

16. Weet gij niet, dat gij Gods tempel zijt, en de Geest Gods in ulieden woont?

17. Zo iemand den tempel Gods schendt, dien zal God schenden; want de tempel Gods is heilig, welke gij zijt.

18. Niemand bedriege zichzelven. Zo iemand onder u dunkt, dat hij wijs is in deze wereld, die worde dwaas, opdat hij wijs moge worden.

19. Want de wijsheid dezer wereld is dwaasheid bij God; want er is geschreven: Hij vat de wijzen in hun arglistigheid;

20. En wederom: De Heere kent de overleggingen der wijzen, dat zij ijdel zijn.

21. Niemand dan roeme op mensen; want alles is uwe.

22. Hetzij Paulus, hetzij Apollos, hetzij Cefas, hetzij de wereld, hetzij leven, hetzij dood, hetzij tegenwoordige, hetzij toekomende dingen, zij zijn alle uwe.

23. Doch gij zijt van Christus, en Christus is Gods.

4 1. Alzo houde ons een ieder mens, als dienaars van Christus, en uitdelers der verborgenheden Gods.

2. En voorts wordt in de uitdelers vereist, dat elk getrouw bevonden worde.

3. Doch mij is voor het minste, dat ik van ulieden geoordeeld worde, of van een menselijk oordeel; ja, ik oordeel ook mijzelven niet.

4. Want ik ben mijzelven van geen ding bewust; doch ik ben daardoor niet gerechtvaardigd; maar Die mij oordeelt, is de Heere.

5. Zo dan oordeelt niets voor den tijd, totdat de Heere zal gekomen zijn, Welke ook in het licht zal brengen, hetgeen in de duisternis verborgen is, en openbaren de raadslagen der harten; en als dan zal een iegelijk lof hebben van God.

6. En deze dingen, broeders, heb ik op mijzelven en Apollos bij gelijkenis toegepast, om uwentwil; opdat gij aan ons zoudt leren, niet te gevoelen boven hetgeen geschreven is, dat gij niet, de een om eens anders wil, opgeblazen wordt tegen den ander.7. Want wie onderscheidt u? En wat hebt gij, dat gij niet hebt ontvangen? En zo gij het ook ontvangen hebt, wat roemt gij, alsof gij het niet ontvangen hadt?

8. Alrede zijt gij verzadigd,