en in dit opzigt ſchitterende dienſten aan Europa bewezen; maar het is niet te prijzen, veeleer als bekrompenheid aan te merken, dat er een langdurig tijdvak heeft beſtaan, waarin met overeenſtemming en blijkbare goedkeuring van de meesten, die toen den toon ſloegen, zoo zeer aan deze oefeningen de voorkeur werd gegeven, dat daarbij de overige vakken van kennis en beſchaving werden verdonkerd, tot een ſtaat van vernedering gebragt, ja de Vaderlandſche Letteren zelve met minachting bejegend.
Het is mijn oogmerk niet te onderzoeken, welken invloed deze geest op den gang der geleerdheid in de gewesten van Nederland, tot den huidigen dag toe, gehad hebbe, en of het niet gedeeltelijk hieraan zij toe te ſchrijven, indien wij waarlijk, zoo als ſommigen meenen, in het veld der Wetenſchappen voor onze naburen moeten onderdoen, ten minſte onzen roem niet allerwegen buiten tegenſpraak doen gelden; maar het ſtrekt mij tot leedwezen, als een uitvloeiſel van dien geest te moeten opnoemen, dat aan de gadelooze verdienſten van vele verlichte mannen, die hunne denkbeelden in de tale des Lands hebben medegedeeld, veel minder hulde is bewezen, dan hun toekomt, en dat hierdoor in onze Letterkundige geſchiedenis