GRHEMAND -ADRIAANSS. GREBEROS 272
Ewe laten wijfien kint in kommer en in rouw, Daer men het viijtigh voor deh ‘noot bewareri fou. O kon de Overtoom ‘of .de Kathuyfers Tpreken, Of Sloterdijck-; wat fou *ér een: bommel uyt - breken,
Men ziet met hoe veel oplettendheid BRE- DERO al wat in zijnen tijd gefchiedde gade- floeg, om het, als naar het leven, in zijne fpelen te vertoonen.
Men kan uit de aangehaalde proeven tevens eenigzins oordeelen over zijnen gewonen dichttrant. Het harde, ftroeve en onbefchaaf- de moet daarin zekerlijk hinderen, doch nie- mand zal ontkennen, dat de Natuur BREDERO met hare gaven ten dienfte ftond. Jammer, dat hij alleen op deze gids moest vertrou- wen, en geen nut kon hebben van de door- luchtige voorbeelden der Oudheid. Jammer, dat hem geen langer leven is ten deele ge- vallen, om zijne kunstoefening te volmaken, Genoeg echter heeft hij getoond, wat hij vermogt. Zijne dichterlijke voortbrengfelen verdwijnen niet in den glans der kunstge- wrochten van het gulden tijdperk onzer Let~ terkunde. Reeds is zijn naam, met zijne fpreuk, na twee eeuwen nog ten fpreek- woord, met onderfcheiding tot de nakomelin- gen