togt eeniglijk met den grooten wagen zij ondernomen, doch dat de Kunſtenaar, die deze merkwaardige reis wilde vereeuwigen, tevens heeft willen doen kenbaar worden, dat er twee ſoorten van denzelven beſtonden.
Zoo het waar is, wat de Heer meerman meldt, moet de kleine wagen in den jare 1802 te Scheveningen nog aanwezig geweest zijn. „Zijne jongſte lotgevallen,” zegt deze Schrijver, „zijn, dat men bij gelegenheid van het huwelijk van den Erfprins van Brunswijk met Mevrouw de Prinſes louise, ten gevalle van dien Vorst die hem beklommen had, nog eene proeve met hem op het ſtrand genomen heeft, welke door de onbedrevenheid des Voermans niet zeer gunſtig uitviel, terwijl men zich niet in ſtaat bevond hem te beſturen, en hij, na eenige keeren heen en weder geſlingerd te hebben, gelukkig nog tegen de duinen t’ huis kwam.” — „Wat den grooten Zeilwagen betreft, van dezen is niet alleen niets meer overig, doch zelfs de oudſte inwoners van Scheveningen hebben nooit van hem hooren ſpreken.”
Geen wonder dat de uitvinding dezer wagens grooten naam maakre, niet alleen bij inboorlingen,