Pagina:Bijlsma, Rotterdams welvaren 1550-1650 (1918).pdf/34

Deze pagina is proefgelezen

doctoren in de medicijnen. De beoefenaars dezer geleerde beroepen placht men met het praedicaat van "meester" aan te duiden, een distinctief, dat ook gegeven werd aan de enkele andere ingezetenen, die zich door hunne wetenschapelijke kunde onderscheidden, zooals: de rector en meesters aan de stadsschool, de organist en zangmeester van de Sint Laurenskerk, en de chirurgijns-barbiers. De pastoor (cureyt) der parochiekerk met de andere geestelijken droegen als priester het praedicaat "heer".

In de bedrijfstakken der visscherij-markt-nijverheid-koopvaardij-stad vonden ook de geslachten der "rijkheid", de families, behoorend tot den kring, waaruit de vroedschappen en schepenen werden gekozen, een bestaan. Onder deeze rijkheid trof men omstreeks 1550 slechts een vijftal geslachten aan, die op een verleden konden wijzen en voor regeeringsgeslachten doorgaan; de overige welgestelde poorters hadden hunne gegoedheid meer aan eigen werkzaamheid dan aan hun voorgeslacht te danken.

Het gedeelte van het vermogen, dat niet in het eigenlijke bedrijf werd gestoken, belegde men gewoonlijk door aankoop van landerijen, zoowel in Schieland als in den wijderen omtrek gelegen. Ook bezat bijna een ieder zijn woonhuis in eigendom. Doordat echter, wegens den geringen geldvoorraad, bij verkoop van huizen de kooper in den regel slechts een gering gedeelte der koopsom in geld kon voordoen, waren vele huizen met hypotheek belast, waarvoor kustingbrieven werden verleden. De meest vermogende burger uit den Oostenrijkschen tijd, vroedschap Pieter Adriaansz. Karre (wiens beeltenis bewaard is gebleven op het altaarluik, thans in het Rotterdamsche museum van Oudheden) liet in 1555 een erfenis na, die een jaarlijksch inkomen opleverde van 1120 Carolus guldens; de nalatenschap van een aanzienlijk ingezetene als vroedschap Jan Gijsbrechtsz. van Zoelen, oud-secretaris van het hoogheemraadschap Schieland en grondbezitter (†1553), vertegenwoordigde een inkomen van 530, die van zijn schoonzoon: vroedschap Adriaen Jacobsz. Tromper van 745 Carolus guldens.

De tot de rijkheid behoorende poorters waren door tal van huwe-