Pagina:Bijlsma, Rotterdams welvaren 1550-1650 (1918).pdf/38

Deze pagina is proefgelezen

gezonde ontwikkeling ervan mogelijk, van de snellen vooruitgang der stad getuigt op duidelijke wijze het aantal woonhuizen, dat, volgens de belastingkohieren, van 1200 in het jaar 1553 gestegen was tot 1731 in het jaar 1562. De ramp van den grooten brand van juli 1563, waarbij in de eerste plaats de buurt ter weerszijden van de haven het moest ontgelden, heeft deze opkomst niet merkbaar kunnen vertragen. Zoo stond het met Rotterdams bedrijfsleven tegen den tijd, waarin de beweging der reformatie op kerkelijk en godsdienstig gebied ook onder de Rotterdamsche poorterij zich begon uit te breiden. Uit de geschiedenis van het kerkelijk leven en de hervormingsbewegingen deelen wij hier enkele merkwaardige feiten mede, die het algemeen verloop ervan kunnen doen volgen.

In de laatste jaren van het Oostenrijksche tijdperk had het de kerk te Rotterdam niet ontbroken aan de zorgen der stedelijke overheid. Door deze regeeringszorg steunde de vroedschap eene instelling, tot welke zij door tal van persoonlijke relaties in betrekking stond, daar verschillende leden van de geslachten der rijkheid hetzij verbonden waren aan de parochiekerk, hetzij als professijde broeder of zuster een onderkomen vonden in het Predikheerenklooster of in eene der vrouwenkloosters. Een optreden van de stadsregeering was in het jaar 1548 noodig gevonden door het wangedrag van den pastoor , heer Vastard Willemsz., met wien men reeds eerder hooglopend geschil had gehad. Ditmaal legde de vroedschap, in een klacht aan den bisschop van Utrecht, den pastoor ten laste, dat hij uit kwaadaardig opzet den eeredienst verwaarloosde, de ceremoniën niet waarnam, de sacramenten verzuimde toe te dienen en nalaatig was in den kinderdoop — een gebrekkige ambtsvervulling, waaruit allerlei gevaren voor de gemeenteleden dreigden te ontstaan. Het duurde nog tot het jaar 1554 vóór het geschil tot een oplossing werd gebracht en de kerk van heer Vastard ontslagen raakte. Als zijn opvolger in de herderlijke taak kwam naar Rotterdam de pastoor van Hillegersberg: heer Adriaen Cornelisz.

De nieuwe cureyt vermocht al niet beter te voldoen en bleef slechts