Pagina:Bijlsma, Rotterdams welvaren 1550-1650 (1918).pdf/51

Deze pagina is proefgelezen


De gewoonte der naamsaanneming sloeg van de rijkheid op de andere bevolkingsgroepen over. In de keuze van den achternaam ging men veelal met eenigen zin te werk: men ontleende deezen aan de plaats van herkomst, aan een grondbezit, aan zijn beroep of een beroepswerktuig, aan zijn woonhuis, aan zijn schip; ook koos men wel den naam van eene elders woonachtige familie; dikwijls bleef het patronymicum als achternaam bestaan of wel behield men zijn alias, waartoe meest een lichamelijke of karaktereigenaardigheid de aanleiding was geweest.

Even als zulks het geval was bij de keuze van een naam, placht men ook zin te leggen in het familiewapen, dat men voeren ging, hetwelk daardoor herhaaldelijk aanwijzingen verschaft over de herkomst of het bedrijf van den oorspronkelijke bezitter.

Het verband, dat er bestond tusschen bevolking en bedrijf, leeren wij het best kennen uit de sociale geschiedenis van de eenigszins welgestelde geslachten, die te Rotterdam hebben geleefd en gewerkt. Deze genealogische gegevens wijzen vooreerst uit het veelvuldig voorkomen van een familiebedrijf of familieberoep. Regel was, dat van de zonen één of meer het beroep van hun vader gingen uitoefenen. Te eer was dit de oplossing der beroepskeuze, wanneer men een bloeiende zaak bezat en er dus alle reden bestond, zijn neering door het nageslacht te doen voortzetten. Hetzelfde verschijnsel valt ook herhaaldelijk waar te nemen bij de ambachten of nijverheidsberoepen, in welke een zekere vakkundigheid werd vereischt; hier werkte het gildewezen mede tot bestendiging van het familieberoep en tevens tot het op peil houden der vakbekwaamheid. Daarenboven vallen de tallooze gevallen op, dat zonen en dochters van bedrijfs- of vakgenooten met elkander in het huwelijk traden; op die wijze kreeg men niet slechts uitgebreide complexen van

    vader over, maar ging met den voornaam ook den achternaam van dien grootvader dragen. Eveneens geschiedde het wel, dat broeders bij aanneming van een naam ieder een andere geslachtsnaam kozen, zoodat ook door den dragers van verschillende achternamen toch tot eenzelfde familie (in patriarchalen zin) konden behooren.