Pagina:Bijlsma, Rotterdams welvaren 1550-1650 (1918).pdf/61

Deze pagina is proefgelezen

Noordelijke steden het geval was neringdoenden, die hun bestaan vonden in het maken of verhandelen van gebruiksvoorwerpen, voor welker vervaardiging eene zekere mate van kunstvaardigheid werd vereischt, van die vele artikelen dus, welke tot veraangenaming van het dagelijksch leven of tot versiering konden dienen.

Met de vestiging der talrijke Zuidnederlanders kwamen ook hunne neringen naar Rotterdam over. In het algemeen waren de emigranten geen plattelandsbewoners, maar afkomstig uit de steden en industriedorpen, waar zij meestal tot den middenstand en den beteren ambachtsstand behoord hadden. Wij vonden onder hen in grooten getale voormahge inwoners van steden als Antwerpen, Mechelen, Brussel, Gent, Brugge, IJperen, Oudenaerde, Kortrijck, Rijssel, Duinkercken, Ostende, Dendermonde, Aelst, Sint-Truyen, Diest, Turnhout, enz.; eveneens van meer nabij gelegen Brabantsche steden als 's-Hertogenbosch, Breda, Tilburg, Oosterhout, en Bergen-op-Zoom. Zeer velen der nieuwe Rotterdamsche ingezetenen beschikten over eenige middelen. Hunne betrekkelijke gegoedheid komt o, a, aan den dag, doordat de meesten hunner vrij spoedig na hunne vestiging er toe overgingen een woonhuis aan te koopen; wel was met zoo'n aankoop niet altijd terstond een belangrijk bedrag gemoeid, aangezien men gewoonlijk slechts een klein gedeelte van de koopsom in „klinckenden en blinckenden gelde" uitkeerde, maar toch wijzen deze transacties niet op een totaal gebrek aan bedrijfskapitaal. Rotterdam kon den toevoer der nieuwe krachten uitnemend gebruiken; de stad telde genoeg ingezetenen, die werkzaam waren in de „grove goederen" en in de waterstadbedrijven; uit het Hollandsche deel der stadsbevolking konden manschappen in overvloed worden aangeworven om de koopvaardij, de binnenlands vaart, de haringvisscherij en de andere takken van waterstad-bedrijf als scheepsbouw, touwslagerij en zeilmakerij te bedienen; daarnaast konden de Zuidnederlanders hunne tradities trouw blijven en in het bijzonder zich op het terrein der „fijne waren" nuttig maken.