Pagina:Bijlsma, Rotterdams welvaren 1550-1650 (1918).pdf/62

Deze pagina is proefgelezen

Onder de scharen van uitgewekenen, die zich te Rotterdam kwamen nederzetten, treffen wij in de eerste plaats aan tallooze vertegenwoordigers van de groep der textielindustrie, manufactuurververij en manufactuurhandel, zooals: wollelakenkoopers, zijdelakenkramers, drapeniers of wollelakenmakers, wollelakenbereiders of droogscheerders, kousemakers, garentwijnders, linnenwevers, servetwerkers, tijkwerkers, passement werkers, lintwevers, lijnwaad- en spellewerk(kantwerk)verkoopers, lakenververs („blauw"- of „karmozijnverwers"), kouseververs, linnen ver vers, zijdereeders en zoo meer.

Een tweede categorie vormden de handelaars-winkeliers in de Fransche en Zuideuropeesche handelswaren, de neringdoenden dus, die zich bezighielden met grossierderij in wijnen, kruidenierij en suikerbakkerij (suikerraffinaderij). Onder „cruydenierye" vielen waren als: suiker, kandij, siroop, sukade, pruimen, vijgen, rozijnen, krenten, amandelen, kastanjes, okkernoten, limoenen, rijst, olijfoHe, wijnazijn, honig; — tabak, peper, notenmuscaat, foelie, kruidnagelen, kaneel, gember, galigaan, kappers, safraan, zoethout, kalmus, seneblad, anijs komijn, karweizaad, korianderzaad, venkelzaad, torkruid, severzaad, luiskruid, lavaszaad, slaapbollen, reinvaren, irias, bakelaar, paradijskorrel, jeneverbes, gomdragant; — loodwit, krijtwit, oker, geelsel, menie, roodaarde, krap, roodsel, koperrood. Spaansch-groen, blauwsel, muurzwart, lampzwart, zwartsel, provence-hout, braziliehout, lakmoes (tournesol); — stijfsel, lijm, was, terpentijn, hars, wierook, mastiek, lak, lampolie. Spaansche-zeep, sumak, galnoten, weedasch, zwavel, aluin, albast, kalmijn, kwikzilver, bolus.

De derde groote groep, dien men onder de Zuidnederlanders zou kunnen onderscheiden, was die van de beoefenaars van ambachten en neringen, waarin grondstoffen als leer, werkhout, papier, edel metalen of voorwerpen van deze stoffen vervaardigd, werden bewerkt of verhandeld, — bedrijven, die weliswaar te Rotterdam reeds inheemsch waren, maar waarbij eenige hulp van buiten toch zeer goed te pas kwam; wij noemen bijvoorbeeld beroepen als dat van: handschoenmaker, bontwerker, hoedemaker,