Pagina:Bilderdijk, Navonkeling 1 (1854).djvu/22

Deze pagina is proefgelezen

— 24 —

Hy die de zijnen gadeslaat,
Geeft nooit te weinig, nooit te spaad.

Hy kent het tijdstip van beproeven,
En ’t hart te ontdekken tot den grond:
Hy, ’t vuur van troosten, van bedroeven;
Van zalven wt hy heeft gewond
Hy koomt en zegent onverwacht,
En schept het licht uit middernacht.

Geloof niet als de rampen klimmen,
Dat u zijn Vaderzucht vergat;
Of trotsaarts die van welvaart glimmen,
Gelukkig zijn in d’ijdlen schat.
Zie uit en beid den morgengloed,
Die ’s Hoogsten raad ontdekken moet.

Wat kost het de Almacht, op te heffen
In lustgenot van schat of eer?
Wat, met den bliksemslag te treffen
Die weelde in ’t dieptste stof verneêr’?
’t Is God, de wonderdoende God,
Wiens wenk den zwaai bestuurt van ’t lot.

Bid, dank, en loof den Heer der Heeren,
En, sterveling, buig en doe uw plicht:
Zijn zegen zal zich t’uwaart keeren,
Uit duister breekt Zijn morgenlicht.
Wie zich op God-alleen verlaat,
Dien tregge ’t vrij, hem deert geen kwaad.

1824

Naar een oud Hoogduitsch Kerklied.



 

Aan de Joden.

Καὶ οὕτως πᾶς ᾿Ισραὴλ σωϑήσεται.
PAULUS.
’k Bemin, ik acht u, ja, Geslacht van Abraham
Dat uw Verlosser wacht uit Konings Davids stam!
Gy zijt uw God getrouw die ge aanbidt. Is uw’ oogen
De blinddoek die ze dekt, niet t’eenemaal onttogen;
Verwacht ge Hem die kwam: — rust Gods ontzachbre wraak
Op u, vernederd volk, het Heidendom ten baak; —
De zegen is uit u, en zal u wederkeeren: