Deze pagina is proefgelezen
— 41 —
En Sokrates den dartlen tred
Van schaamtelooze dansgebaren.
Gelokt door 't hupplen van de snaren!
Waad' Rome met ontbloote leên
Door golven druivennektar heen!
Gy zult mijn vloêr niet overplasschen;
Mij zijt gy tot een beter doel
Aan de eedle kronkelrank gewassen.
Dan hoofdbedwelmend mondgespoel.
Van schaamtelooze dansgebaren.
Gelokt door 't hupplen van de snaren!
Waad' Rome met ontbloote leên
Door golven druivennektar heen!
Gy zult mijn vloêr niet overplasschen;
Mij zijt gy tot een beter doel
Aan de eedle kronkelrank gewassen.
Dan hoofdbedwelmend mondgespoel.
Neen, trek naar feest noch vreugdgedruis.
Naar tafellied noch bekerklanken;
Maar wandel stil naar 't eenzaam huis
Aan 't ziekbed van een zwakken kranken.
Stort daar, in 't midden van de smart.
Een druppel moeds in 't lijdend hart
Van stervens-onmacht diep bezweken.
En moge er hemeldauw by leken!
Wek hoop, verkwikking, leven, op;
Stroom balsemkracht uit elken drop;
Ontspan den band der angstbeklemming.
En hef des lijders ziel tot God!
Zie daar, ô kruijkjen, uw bestemming;
Zie daar voor my het wijngenot!
Naar tafellied noch bekerklanken;
Maar wandel stil naar 't eenzaam huis
Aan 't ziekbed van een zwakken kranken.
Stort daar, in 't midden van de smart.
Een druppel moeds in 't lijdend hart
Van stervens-onmacht diep bezweken.
En moge er hemeldauw by leken!
Wek hoop, verkwikking, leven, op;
Stroom balsemkracht uit elken drop;
Ontspan den band der angstbeklemming.
En hef des lijders ziel tot God!
Zie daar, ô kruijkjen, uw bestemming;
Zie daar voor my het wijngenot!
1816.
Aan Nederland.
——— Neque amissos colores
Lana referi medicata fuco, ———
HORATIUS.
Lana referi medicata fuco, ———
HORATIUS.
Nooit is aan ’t blank-papieren blad,
Door pen of vingersmet beklad,
Zijn eerste reinheid weêr te geven.
De blanke deugd, waar ze eens verviel,
Herstelt zich nimmer in een ziel,
Niet meer door Onschulds kracht gesteven.
Zou, eens neêrslachtig vast in ’t net,
Het vluchtig Hert, zoo ’t wierd gered,
Zijn hoornen aan den Jager bieden?
Zal hy wien de Oorlogsmoed begaf,
In eens weêr dapper zijn voor laf,
En niet op nieuw laaghartig vlieden? —
Dit dacht geen fiere Regulus,
Die zich den kinderlijken kus,
Door pen of vingersmet beklad,
Zijn eerste reinheid weêr te geven.
De blanke deugd, waar ze eens verviel,
Herstelt zich nimmer in een ziel,
Niet meer door Onschulds kracht gesteven.
Zou, eens neêrslachtig vast in ’t net,
Het vluchtig Hert, zoo ’t wierd gered,
Zijn hoornen aan den Jager bieden?
Zal hy wien de Oorlogsmoed begaf,
In eens weêr dapper zijn voor laf,
En niet op nieuw laaghartig vlieden? —
Dit dacht geen fiere Regulus,
Die zich den kinderlijken kus,