Pagina:Bilderdijk, Navonkeling 1 (1854).djvu/44

Deze pagina is proefgelezen

— 46 —

De koets doorvloog der Morgenstond,
En de avond in heur wieg verraste;
Het dwingend Goä velde in ’t zand;
En ’t geurige Molukkenland
Met bloed van monsters overplaste?
Waar zijn uw helden welker boeg
Zijn kringen om de wareld sloeg,
En dwars door ijs en stormen boordde;
Langs de aan geen kiel bekende Zeê,
Den naam van Holland dondren deê,
En de eeuwige aardrijksnachten stoorde?
Wat toomde, ô ’s Warelds Koopvorstin,
Uw wasdom, wat uw stroomvloed in
Van zee- en strand- en wareldschatten?
Wat heeft in de eens zoo fiere vuist,
Den gouden waterstaf verguisd?
Uw throon in splinters weg doen spatten?
Was ’t woeden der getergde zee,
Die, voor geene overmacht gedwee,
Met heiren van Palémons kudde,
In schuimend bruischen opgestaan,
Uw juk te mortel wist te slaan,
En van de azuren schouders schudde?
Was ’t niet de uw’ band ontsprongen vloed,
Maar Mavors, die met ijzren voet
Uw nek in kluisters wist te klinken?
Was ’t logge traagheid, moê geslaafd?
Of List, wier spâ in ’t duister graaft,
En de aard den voeten dwingt te ontzinken?
Neen, ’t is de wraak van ’t Voorgeslacht,
Dat, van ’t verbasterd zaad veracht,
En opgedonderd uit zijn graven,
Een Nakroost dat zijn bloed miskent,
Hun naam, hun eer, door gruwlen schendt,
Verandert ziet in vreemde slaven.
De vloek is ’t die dat Oudrenbloed,
Voor de eer van God en ’t vrij gemoed
Op zee en oorlogsveld vergoten,
Op d’afval wreekt van ’t dartel kroost,
Wien ’t voorhoofd om geen gruwel bloost,
En ’t geen zijn Bondgod heeft verstooten.
De wraak is ’t die een hoogmoed treft
Die boven de Almacht zich verheft; —
De vloek van Britsche en Fransche dolheid,
En Duitschlands dweepziek onverstand,
Die op ’t rampzalig Nederland
Wordt uitgestort in al zijn volheid. —
Ja treurt, gy Amstelvest en Y!