Pagina:Bilderdijk, Navonkeling 1 (1854).djvu/56

Deze pagina is proefgelezen

— 58 —

Ach, is de ervaarnis die de Vader aan zijn kind
Ten erfdeel naliet, gants verstoven in den wind!
Waar, waartoe (Hemel!) dan zoo veel, zoo lang geleden,
Zoo ’t MORGEN even dwaas als ’t GISTREN of ’t HEDEN!
Zijn we altijd reedloos vee, bedrogen door den schijn,
Om eindloos weêr verlokt, ten val vervoerd te zijn?
Ziet ge onder ’t dol geboeft’ van valsche Liberalen
Geen Jakobijnsche muts op ’t bloedig peikhout pralen,
Waarmeê men Frankrijks Vorst van ’t overweldigd Slot
In woede en moord vervoerde, en wijdde voor ’t Schavot?
Herroept ge u, met een hoofd dat niet van afschrik duizelt,
De duizenden, door knots en vliegend schroot vergruizeld,
Door markt en straat gesleept, verdronken in den stroom,
By ’t dweepende gedans om d’eedlen Vrijheidsboom?
Hun staat die fraaie stam in ’t harte nog geworteld,
Wier wrevel aan ’t gezag zoo schendig tegensportelt.
Onzinnig Holland, leer! word een-, word eenmaal wijs
Of, zoo gy ’t voorbeeld wraakt van ’t gruwelziek Parijs,
Herdenkt gy ’t vliegend heir niet langer dier vermetelen,
Die hier met wapenkracht de Rechters op hun zetelen,
De Hoofden van ’t bewind op ’t kussen van ’t gezag,
En alles wat den naam van achtbaar dragen mag,
In ketens sloegen, en, met schimp en smaad beladen,
Vervoerben; — voor uw oog het heiligst recht vertraden; —
Den Vorst, ’s Lands wellust, met de daavrende oproertrom
Vervolgden, en zijn goed en Oudreneigendom [1]
Met uitgerolde vaan door vuur en zwaard bestormden?
Zie daar die Helden weêr die eens uw Staat hervormden!
Mijn Vaderland! zie daar wier Godloos Landverraan
De Fransche kluisters om uw vrijen nek deed slaan!
Zie daar wat Vrijheidsleus, wat vrij en volksrecht schreeuwen
Verwekt! — Geloof niet meer aan lang vervlotene eeuwen
Die ’t eens beproefden; neen, geloof u-zelv’ alleen!
Vraag, vraag uw Oudren die ’t beleefden met geween!
Vraag ’t uitgemergeld volk, vraag ’t uitgeput vermogen,
De welvaart, tot heur bron en ader uitgezogen,
Den bloei, den handel, en de zeevaart; vraag ’t Heelal,
Wat anders vrijheid, rust, en welvaart bracht ten val,
Dan ’t woedende gekrijsch dier Filozoofsche dwazen,
Die niets dan vrijheid, niets dan volksgelijkheid razen,
Geen God, geen Heiland meer, geen andre Oppermacht
Erkennen dan zich-zelf, — domzinnig wangeslacht!
Wat is hun Vrijheid? — ’t Is, naar eigen wil te leven,
Zich-zelv’, en Vorst, en God, dien wil tot wet te geven.
Wat ’s hun gelijkheid? — Al wat uitsteekt, neer te slaan,
(De kennis, deugd, verstand, door d’ingebeelden waan;

  1. (Het slot te Zoestdijk.)