Pagina:Bilderdijk, Navonkeling 1 (1854).djvu/59

Deze pagina is proefgelezen

— 61 —

En blinkende in ZIJN Onschuldsdosch,
In ’t sterfbed een triomfkaros,
Waarin, omwolkt voor menschlijke oogen,
De ziel aan de aardschheid wordt onttogen,
En dankend naar dien hemel stijgt,
Waarnaar ze in heet verlangen hijgt,
En by ’t volmaakte heilgenieten,
In enklen Lofzang uit zal vlieten.

1825.



 

Liefde tot God.

(ZANG.)

Doof des Hemels klaarheid uit,
’k Zal mijn God beminnen:
Dat de Hel heur kaken fluit’,
’k Zal Hem toch beminnen;
Zij de dood een eeuwig graf,
’k Zal hem toch beminnen:
Neem my hoop en uitzicht af,
’k Zal Hem toch beminnen.
Neen, geen Hemel is mijn doel;
Neen, geen eeuwig strafgevoel
Speelt my door de zinnen.
Neen, verdwijnen vreugd en smart,
’t Eigen wezen van mijn hart,
Is, mijn God beminnen.

1824.



Uit den Lat. Hymnus van Francisc. Xaverius:
Affectu amoris in Deum.


 

De Achtiende November.

Coelo tonantem credidimus Jovem
Regnare ——
.
HORATIUS.
De donderslag deed Rome een Oppermacht vereeren
        Die op de wolken vaart:
’t Bedwang van Brit en Pers door Cezars oorlogszwaard,
  Hem als een Godheid hulde zweeren,
   Wier macht zich uitstrekte over de Aard.