Pagina:Bilderdijk, Navonkeling 1 (1854).djvu/60

Deze pagina is proefgelezen

— 62 —

 

Maar wy —? Erkennen wy den God der Legerscharen,
        Die al wat is, gebiedt,
In de onwaardeerbre gift van Neêrlands vrijheid niet?
  Die ’t Hoofd de Korzische barbaren
   Van uit zijn hoogen zetel stiet? —

Hoe! Neêrland heeft in ’t stof aan ’s Dwinglands voet gekropen,
        Zijn helschen voet gelekt!
Dat Neêrland, eens zoo groots met lauren overdekt,
  Liet, als een zinloos wrak zich sloopen,
   Door HOLLANDS naam niet opgewekt!

Vergeefs had deze naam door Oost en West geklonken,
        De wereld omgezweefd!
Vergeefs was Hollands leeuw met goor en bloed omkleefd,
  En had in zegepraal geblonken
   Zoo verr’ de Zon haar schijnsel geeft.

Vergeefs was WILLEMS bloed voor ’t Vaderland gevloten;
        Zijn vrome ziel geslaakt;
Vergeefs was ’t reis aan reis aan vreemden boei ontschaakt
  Door telgen, uit zijn heup gesproten.
   ’t Had God en Nassaus stam verzaakt.

Hoe! Hollands kroost kon mede, omstuwd van ’s Dwinglands slaven,
        In ’t Godgevloekt Parijs,
Op ’t klaatren van zijn zweep, aan schande en smaad ten prijs,
  In ’s monsters dwangareelen draven,
   En biên hem ’t Godloos eerbewijs?

’t Kon op zijn vrije borst het merk der oneer dragen,
        En trostsen ’t Vaderland
Door ’t pronken met den hoon dier onuitwischbre schand,
  Als spottend met haar geesselslagen,
   En d’om haar nek geworpen band?

’t Kon onder zijn banier en wettelooze standers
        ’t Eens vrijgevochten bloed
Op zee en oorlogsveld, en zonder schaamtegloed,
  Vergieten: — ja, als Nederlanders,
   Met echten Nederlanschen moed?

Ja, ’t kon dit. — Ja, ik zag zijn vrijgeboren telgen,
        Den willekeur ten prooi,
Uit oudren huis gescheurd als lamm’ren uit de kooi
  Naar ’t plekjen dat hun bloed moest zwelgen,
   Of naakt vergaan op ’t legerstrooi!