Pagina:Bilderdijk, Navonkeling 1 (1854).djvu/65

Deze pagina is proefgelezen

— 67 —

ô Bedrieg’ de Hoop ons niet!
        Wat ze ons bied’,
’t Is een schaduwschim van dampen,
Die, wanneer men ze aan wil klampen,
Door de leege vingers schiet,
Ja het leven stort zich uit
Met een stroom, door niets gestuit,
In den Oceaan der tijden,
En voert droefheid en verblijden
Der vergetelheid ten buit.

Wat dan ziet men om naar vreugd!
        Wat’s de Jeugd!
Ach, een daauwdrop uit den hoogen
Door de zon haast op te droogen!
Wat is Grijsheid? ongeneucht!
Zwakheid, onlust, kommer, pijn,
Onvermogen en gekwijn!
Zoo dit kwelligvolle leven
Ons voor eeuwig waar gegeven
Hoe rampzalig ware ons ZIJN!

1824.



 

Oprechtheid.


Sun, zwei wort eren wol den man. —
WINSDECK.


In twee woorden, lieve zoon,
Spreidt de braafheid zich ten toon;
Zijn ze u heilig t'allen tijd,
Dat ge uw afkomst waardig zijt!
't Een is JA; het ander, NEEN.
Als een fijne flonkersteen
Door den kenner hooggeschatst,
En in 't zuiverst goud gekast,
Siert WAARACHTIGHEID den mond.
En bewijst het hart gezond.
Doch waar 't hart het JA niet meent,
Met de lippem onvereend,
Of aan 't geen het sprak, ontbreekt;
Hou den valschaart die het spreekt,
Met zijn ingewikkeld neen,
Voor geen mensch tot op het been