Deze pagina is proefgelezen
— 68 —
Windzucht zit hem onder 't vel,
En die sleept hem naar……
En die sleept hem naar……
1824.
Uit Winbecks oud Frankisch.
- NB. De plaats wordt ook in het Glossarium Gothicum van Fr. Junius aangehaald, doch daar zijn er twee misslagen in op te merken. Naamlijk dat, in regel 5 van de aanhaling, Wie staat voor Nie, en in de volgorde, gewer ü wort voor gewere wort, d.i. waarachtige woorden.
Nieuwe Godsdienstleer.
„DRIE-EENHEID! ’t Is een woord dat de eerste Kerk niet kende,” —
Maar ’t komt hier op de zaak, op geen benaming, aan,
Waardoor we ’t Leerstuk met een kunstterm doen verstaan,
Die nooit weêrsproken werd dan door Socinus bende;
En ’t Leerstuk liep gevaar indien met ’t Woord ontwendde.
Ik zie het niet, hoe men ’t missen kan. —
„Ik hou me aan ’t Bijbelblad, en daarom, ’k zwijg er van.” —
Nu ’t zij zo; maar de Duivel dan?
Die wordt er toch vermeld van ’t een aan ’t ander ende;
En echter, daarvan rept ge ook nooit. —
„Ja, maar ’k versta dat als een spreekwijs.” — Wel geplooid —
„Ja, ’t Oostersch was altijd met beeldspraak opgetooid;
„’t Was volksvooroordeel dat de Heiland niet dorst storen;
„Maar wy zijn wijzer, wy, in wijzer tijd geboren,
„En zulk een dwaling moet in ’t einde eens uitgeroerd.” —
Maar Eigen wil en kracht? die spreekt de Bijbel tegen,
En ’k hoor daar telkens van, by de eedle Vrijheidsmin. —
„Die leert de Reden ons, die ook van God verkregen,
„Om op haar fijne schaal de waarheid na te wegen.” —
Voortreflijk! ’t is voor ’t minst een taamlijk goed begin!
Wat met geen eigen naam genoemd wordt, moet verzwegen:
Wat duidlijk word gezegd, dat geeft ge een andren zin;
En reden doet er by wat best haar komt gelegen.
De schanderheid is hoog gestegen;
Aan de eene zij’ verlies, aan de andre zij’ gewin!
De zaak is, ’t Bijbelwoord allengskens uit te wegen:
Of — JEZUS moet er uit, en Sokrates daar in.
Maar ’t komt hier op de zaak, op geen benaming, aan,
Waardoor we ’t Leerstuk met een kunstterm doen verstaan,
Die nooit weêrsproken werd dan door Socinus bende;
En ’t Leerstuk liep gevaar indien met ’t Woord ontwendde.
Ik zie het niet, hoe men ’t missen kan. —
„Ik hou me aan ’t Bijbelblad, en daarom, ’k zwijg er van.” —
Nu ’t zij zo; maar de Duivel dan?
Die wordt er toch vermeld van ’t een aan ’t ander ende;
En echter, daarvan rept ge ook nooit. —
„Ja, maar ’k versta dat als een spreekwijs.” — Wel geplooid —
„Ja, ’t Oostersch was altijd met beeldspraak opgetooid;
„’t Was volksvooroordeel dat de Heiland niet dorst storen;
„Maar wy zijn wijzer, wy, in wijzer tijd geboren,
„En zulk een dwaling moet in ’t einde eens uitgeroerd.” —
Maar Eigen wil en kracht? die spreekt de Bijbel tegen,
En ’k hoor daar telkens van, by de eedle Vrijheidsmin. —
„Die leert de Reden ons, die ook van God verkregen,
„Om op haar fijne schaal de waarheid na te wegen.” —
Voortreflijk! ’t is voor ’t minst een taamlijk goed begin!
Wat met geen eigen naam genoemd wordt, moet verzwegen:
Wat duidlijk word gezegd, dat geeft ge een andren zin;
En reden doet er by wat best haar komt gelegen.
De schanderheid is hoog gestegen;
Aan de eene zij’ verlies, aan de andre zij’ gewin!
De zaak is, ’t Bijbelwoord allengskens uit te wegen:
Of — JEZUS moet er uit, en Sokrates daar in.
1824.