Deze pagina is proefgelezen
— 61 —
Ja, de Almacht zal die beê verhooren;
Gods Engel, waken om zijn zij';
En 't oog der zaalge Hemelchoren
Hem volgen door dees woesteny.
Neen, schatten der verganklijke aarde
Zijn rook, die 't hart slechts walging geeft;
Maar Hemelwijsheid heeft een waarde,
Waardoor de ziel het leven heeft.
God laat d'oprechte niet versmachten
Die deze wijsheid zoekt en vindt;
Maar wat Godloozen samenbrachten,
Verstuift Hy door een wervelwind.
Wees braaf, wees vlijtig; zaai gestadig,
In uitzicht op een spijzende oest,
Op dat die Godshand u verzadig',
Die wat de booze plant, verwoest. —
Mijn dierbre telg, ô wees zachtmoedig!
Vertroost waar 't leed een hart beknelt:
De hand des wreedaarts, fel en bloedig,
Verdort in 't plegen van 't geweld.
De wijze steunt op Gods geboden,
En staat wanneer de booze stort:
Bewandel 't pad niet met den snoden,
Of die des naasten recht verkort. —
Hou hart en lippen, mond en oogen
In band, en koester liefde en vreê:
Eén woord wrocht dikwijls orelogen,
Een wenk bracht haat en doodslag meê.
Laat Wijsheid uwe tong bestieren:
De dwaas spreekt eigen vonnis uit,
En (met zijn' trots den toom te vieren)
Wint schaamte en onwil tot zijn buit,
De wijze bouwt, en 't zal gedijen,
Breidt kennis uit, die zielen laaft;
De dwaas ploegt barre woeftenyen,
En 't is tot onëer wat hy slaaft.
De wijze zal zijn erf omwallen;
De dwaas gaat in 't gebrek te grond,
Zijn sterkte zal tot puin vervallen,
Hoe vast zy ook geworteld stond.
Het pad der Wijsheid voert ten leven;
Maar wee hem, die de tucht versmaadt!
Met 's warelds lusten aan te kleven,
Onttrekt ons God zijn toeverlaat.
De dwaas drijft spel met eigen schande;
Mijn Zoon, hou gy uw boezem vrij,
Die eens met de ondeugd samenspande,
Gods Engel, waken om zijn zij';
En 't oog der zaalge Hemelchoren
Hem volgen door dees woesteny.
Neen, schatten der verganklijke aarde
Zijn rook, die 't hart slechts walging geeft;
Maar Hemelwijsheid heeft een waarde,
Waardoor de ziel het leven heeft.
God laat d'oprechte niet versmachten
Die deze wijsheid zoekt en vindt;
Maar wat Godloozen samenbrachten,
Verstuift Hy door een wervelwind.
Wees braaf, wees vlijtig; zaai gestadig,
In uitzicht op een spijzende oest,
Op dat die Godshand u verzadig',
Die wat de booze plant, verwoest. —
Mijn dierbre telg, ô wees zachtmoedig!
Vertroost waar 't leed een hart beknelt:
De hand des wreedaarts, fel en bloedig,
Verdort in 't plegen van 't geweld.
De wijze steunt op Gods geboden,
En staat wanneer de booze stort:
Bewandel 't pad niet met den snoden,
Of die des naasten recht verkort. —
Hou hart en lippen, mond en oogen
In band, en koester liefde en vreê:
Eén woord wrocht dikwijls orelogen,
Een wenk bracht haat en doodslag meê.
Laat Wijsheid uwe tong bestieren:
De dwaas spreekt eigen vonnis uit,
En (met zijn' trots den toom te vieren)
Wint schaamte en onwil tot zijn buit,
De wijze bouwt, en 't zal gedijen,
Breidt kennis uit, die zielen laaft;
De dwaas ploegt barre woeftenyen,
En 't is tot onëer wat hy slaaft.
De wijze zal zijn erf omwallen;
De dwaas gaat in 't gebrek te grond,
Zijn sterkte zal tot puin vervallen,
Hoe vast zy ook geworteld stond.
Het pad der Wijsheid voert ten leven;
Maar wee hem, die de tucht versmaadt!
Met 's warelds lusten aan te kleven,
Onttrekt ons God zijn toeverlaat.
De dwaas drijft spel met eigen schande;
Mijn Zoon, hou gy uw boezem vrij,
Die eens met de ondeugd samenspande,