Pagina:Bilderdijk, Navonkeling 2 (1854).djvu/73

Deze pagina is proefgelezen

— 75 —

’t Helmerk is hem ingeprent.
Ja, de mensch is hem onttogen,
:En zijn adem is verpest;
Heel zijn Christendom is logen,
En zijn hoop op ’t zand gevest.
Groote God, Gy hartekneder
Dierbre Heiland, Gy die redt,
Zendt, ô zendt uw Heilgeest neder,
Op ons innig zielsgebed!
Overdek ons met uw vleugelen,
En versterk ons plichtgevoel;
Leer ons, alles in te teugelen,
Wat den liefdegloed verkoel’!
Alles aan den plicht te wijden,
De overtuiging steeds getrouw;
En dat alles af te snijden,
Wat haar kracht verdoven zou!
Trek ons van de schijnvertooning
Dezer nietige aardschheid af;
Geef onze onmacht die verschooning,
Die ons plaats houdt van belooning,
En geleid ons over ’t graf!

1825.



 

Hoogmoed.

Πάσα καύχησις πονηρά.
JACOBUS.
Ja, dien Proteus wil ik temmen;
Al is ’t nog zoo’n slimme gast,
’k Wil hem eens in kluisters klemmen,
Aan de keten moet hy vast.
’k Had hem dikwijls by de slippen,
Maar hy wist me steeds te ontglippen
En belachte wat ik deed;
Doch nu heb ik vast besloten,
Was hy ’t duizendmaal ontschoten,
Hy zal in de boei gesmeed.

’k Heb hem eenmaal leeren kennen,
En zijn Helsche tooverkracht,
Nu met Eenvouds duivenpennen,
Dan met Onschulds schapenvacht;
Nu in schijn van loutre goedheid
Die gedwee aan ’s Heilands voet leit,