Pagina:Bilderdijk, Navonkeling 2 (1854).djvu/81

Deze pagina is proefgelezen

— 83 —

In gladden slangenhuid de boezems ingeslopen,
En daar in ’t zwellend hart met tederheid gevoed,
Op nieuw ten hemel stormt met d’ ouden overmoed.
’t Is Hoogmoed! Wee eene Eeuw die haar en haar verwanten
Het outer bouwen durft of heur standaarden planten!
Als mieren, in hun nest door ’s Wandlaars voet gestoord,
Breekt, waar ze een voetstap zet, een zwerm van gruwlen voort.
Begeerte voedstert haar, en wordt door gevoedsterd,
En broeit op ’t addrennest dat ze in heur slijkspoel koestert,
En schraapt en krabbelt met den krauwel, rooit en nijpt,
En zwelgt met oog en hart wat hand noch arm omgrijpt:
En Eer- en Heerschzucht stijft ze en reikt naar ’s aardrijks teugels,
Vliegt de Almacht in ’t gezicht op zwarte vleêrmuisvleugels,
En tuimelt duizend- en nog duizendwerf daarby,
Maar geeft den staf op van ’s warelds heerschappy.

Kniel, Neêrlands Israël! zie daar, zie daar uw Goden,
Door hen zijt ge aan het juk der dienstbaarheid ontvloden!
Neen, ’t is die God niet meer, die Spanjes heirkracht sloeg,
Die Frankrijks andermaal van uit uw binnenst joeg,
Door wondren Englands vloot van uwe stranden weerde,
Europa voor uw naam door Nassaus zwaard verneêrde,
Het Oost en de avondkust in uwe banden klonk,
Uw vlag geleidde op zee waar zon noch noordstar blonk,
De schatten van ’t Heelal in uwen schoot deed vlieten,
De welvaart in uw slib haar takken uit deed schieten,
Zijn Kerkbruid op uw grond de zeekre toevlucht gaf,
En … Doch waar breekt de draad van al Zijn weldaân af,
(Onnoemlijk zijn ze aan u, ondankbaar Volk, bewezen,)
Waarom u de Englen-zelf als Godgezaligd prezen!
’t Is Hoogmoed, Eigenliefde, en Heerschzucht, nooit verzaad,
’t Is Wellust, Laster, Wraak, en vloekbre Eigenbaat,
’t Is, met den Godsvloek op het voorhoofd, Eigenwaarde,
En dweepzucht van ’t Verstand dat zich voor God verklaarde
En Goddlijke eer eischt, wat Gods Almacht heeft ontthroond.
Die Almacht wreekt niet meer, hoe fel zy wordt gehoond.
’t Ontzach voor Haar is thands belachlijk : Haar te erkennen
Waar ’t Oppermachtig volk misdadig aan te schennen,
(De bron uit wie ’t gezag van Vorst en Vader spruit!)
Dat recht en majesteit, als oorsprong, in zich sluit,
De plechtigste eeden breekt, zijn Vorst voor zich doet knielen,
En heilge plichten maakt van plondren en ontzielen,
Zie daar de Goden, thands door heel Euroop vereerd,
En zegge een David hier: De Heer is ’t, die regeert!

   Ja, Monsters, Hy regeert. — Afvallige verraders
Uws-zelven, bastaartkroost van Godgetrouwe Vaders!
Hun Geesten zien van voor Zijn zetel naar beneên