Pagina:Bilderdijk, Rotsgalmen 1 (1854).djvu/34

Deze pagina is proefgelezen

— 36 —

   Neen, prijk, ô prijk met aardrijks zegen,
   En vloeie u ’t heil van rondom tegen,
    Dat heil, ô voorwerp van mijn lied,
            Bezinge ik niet.

   Neen, ’k roeme u, ô gezaligd Leyden,
    Om meer, om eindloos meer!
   Neen, ’k zal u in mijn lied verbreiden
        Om onverderflijken eer.
Om ’t geen geen Oceaan met opgeruide golven,
Geen vlam, geen aardbreuk-zelve u immer rooven zal;
Geen wrakken, schoon zy de aard met puinen overdolven
        Van ’t saamgestort Heelal!
   U roem ik, eer van Hollands palen,
   Wie schooner krans van ’t hoofd mag stralen
    Dan de aarde mooglijk immer zag:
U, wie ze in Godenzang de hulde moet betalen
    Van op- tot nedergaanden dag!

   U roem ik, ja, gezaligd Leyden,
   U zal ik in mijn lied verbreiden,
U, dat voor Godsdienst, eed, en Hollandsch vrijheid streedt.
   Wat zeg ik, strijden? — meer dan strijden ! —
   Dat al wat menschlijkheid kan lijden,
Ja, meer dan menschheid kan, voor God en Holland leedt.
   Waar arm en moed den Held bezwijken,
   Waar kracht, en hoop, en uitzicht wijken,
    Daar staat ge als onverwrikbre rots,
   Vergaat, verknaagt uw eigen spieren,
   Daar Pest en Honger om u zwieren,
    En Spanjen en de Hel ten trots.

   Gy bakermat dier brave Vaderen
    Wier bloed, op uw bevrijding sier,
   My brandende ombruischt door mijne aderen,
Dat Haarlems beulenheir dorst keeren op ’t rapier!
   Ja, eeuwig, Alkmaar, klinkt uw glorie
   Door de eertrompet der Staatshistorie:
Gy streedt, verwont, verdreeft het moordende algeweld.
   Maar, Leyden, de overmaat bekampen
   Der op uw hoofd gegoten rampen,
    Is meer dan ’t woord bevat van HELD.

Wiens zijn die uitgeputte en weggevaste leden
   By holle kaken, bleek gelaat
   Waar ’t jammer opgeschilderd staat?
Dat uitgedoofd gezicht? dat beeld van ijslijkheden
      Op waggelende knieên?