Pagina:Bilderdijk, Rotsgalmen 1 (1854).djvu/35

Deze pagina is proefgelezen

— 37 —

Zyn zy ’t, die Spanjes macht die dappren weêrstand biên!
   Woont de onversaagdheid by die schimmern
   Die (’t schijnt) aan ’t aaklig graf ontklimmen
En waren door een stad met schrik en angst vervuld,
Waar om verbolgen wrok met woede en moordlust brult.
Ach! Honger niet alleen misvormde deze braven,
Die stervend nog hun trouw aan ’t veege Holland staven,
Maar de ijselijke Pest maait ze onverwonnen neêr!
      Wat vijand hoeft er meer!
Musket en helbaard plet de schouders, kraakt de lenden,
   En kromt de kniën door zijn last.
Ach! ’t laatste noodgebed ten Hemel op te zenden,
Is wat nog overschiet, en wat hun toestand past.

   Maar neen, nog niet genoeg geleden;
Uw jammer … Leyden beef! ja, ’t moet nog hooger gaan.
   De Hel, in Spanjes macht bestreden,
Blaast binnen in uw wal ’t verdelgend oproer aan!
   Daar zijn er, ja, die by uw kermen
In heimlijk overdaad zich uwer niet erbarmen,
Wier hart met Spanje heult, Oranje en Vrijheid haat.
Ze tergen u in ’t leed, beschimpen deze uw plagen,
   En persen (zelf ter sluik verzaad)
’t Van honger stervend volk dien Vaadren brood te vragen,
Wier boezem, afgemat in ’t eigen leed te dragen,
   Niet dan uw jammer kan beklagen,
Maar ’t Vaderland en de eer om ’t leven niet verraadt.
De muitzucht broeit — ze ontglimt — haar vlam begint te bruizen;
    Oneedlen, gy verwint! — Maar neen,
   Daar oopnen zich de watersluizen,
Daar vliegt de ontboeide golf door dam en dijken heen,
Bood van der Werff zijn stramme en afgewaakte leden
   In ’t toppunt dezer ijss’lijkheden
Uw Burgery tot spijs — uw Doeza toont u brood.
   Gaat, volgt hem op de hooge vesten,
   God-zelf ontbindt het stroomend Westen,
    Ja, reik uw armen naar die vloot!

Daar drijft ze als in het zwerk een vruchtbre zomerregen
In wolkend windgepers en zweeft van uit de kim.
    Tuurt, oogen ’t geen ijdle schim!
   ’t Is leven dat ze brengt, ’t is zegen.
ô Trekt haar met uw hart, uw bede, en zuchten voort,
Ja steunt met worstlend hart de riemen die daar woelen:
    Hy leeft, die nooddrufts smeeken hoort,
   Hy zal ze uw wallen in doen spoelen,
    Door Vaderlandsche drift gespoord. —
   Zy nadert. Ja de velden zinken,