Pagina:Bilderdijk, Rotsgalmen 1 (1854).djvu/37

Deze pagina is proefgelezen

— 39 —

Dien Duivlen ter eer’ wien ge eens ontworsteld wierdt,
Vertrap de weldaân dan, van Neêrlands God ontfangen,
Terwijl ge in dollen trots u afgodsfeesten viert!
   Wy, ’t bloed getrouw waaruit wy sproten,
   Wy paren met geen Vloekgenooten
    Maar eeren Neêrlands, Leydens God!
HEM stijgen onze dank, HEM onze vreugdetonen,
   En, rechtgeaarte Batoos zonen,
    Aan HEM bevelen wy ons lot!

1823.


   Doch moog ’t verderf steeds verder dringen
      En grijpen kankrend om,
Gy, Leydens vest verknocht, Minerves voedsterlingen,
Blijft Oudrendeugd getrouw en eert het Heiligdom!
   Geen laauwheid heeft uw borst bekropen,
Waar ’t Vaderland en eer en zuivre plichten geldt;
   Uw boezem staat voor waarheid open,
En voelt met Van der Werff en elk Bataafschen Held.
Ja ’t sprak, dat edel hart, ’t beschaamde de onverlaten,
Voor Vaadren glorie koud, en die hun bloed vergaten,
Ja, naauwlijks ’t juk ontrukt, weêr hunkren naar den band,
En vrede en kalmte rust by throon, en scepter, haten.
Gy, dierbre hoop en wensch van ’t dierbaar Vaderland,
   Blijft wars van slaafsgezinde kluisteren,
En, zoo ’t verval des tijds ons Neêrland moest verduisteren,
In u is ’t dat zijn roem met nieuwen gloed ontbrandt.




 

Op Jonkvrouwe Magdalena Moons, Leydens behoederesse.

Geen bloedig slagzwaard, neen, geen staal is ’t maagdlijk wapen;
De tederheid van ziel, zie daar uw boezemschat,
En schoonheid is ’t geweer waarmeê gy werdt omschapen,
Verwinsters van ’t Heelal, wanneer ge in ’t aanzijn tradt.
Één opslag van uw oog legt woedde en bloeddorst neder;
De bede, uw mond ontvloeid, is onweêrstaanbre dwang:
Dit Egis, eedle MOONS, gaf Holland Holland weder;
Dit stuitte ’t doodlijk uur van Leydens ondergang.

1823.