Pagina:Bilderdijk, Rotsgalmen 1 (1854).djvu/53

Deze pagina is proefgelezen

— 55 —

En uit den rang verstoot van ’t my verordend deel!
Of, God; moet dit gevoel van zwakheid, van verneedring,
My toomen in de vreugd dat ik me U eigen ken — ?
’k Aanbid Uw wijsheid, ja, met diepe zielsverteedring,
Maar, sterk my in dien strijd tot ik verwinnaar ben!
Verwinnaar? — Ach, ook dit is me al te veel vermeten!
Neen; tot ik van my zelv’, geheel mijn IK, vervall’:
In U, in Christus leve, en heel mijns-zelfs vergeten,
Met Jezus samensmelte in ’t Zelfgenoegzaam Al!
Deze aarde zij me een schim, van Uw volkomenheden
Een schaduw; ik, een zweem van schaduw, zonder meer.
Genieten, — zalig zijn — stelt dit een hart te vreden,
Ik wensch te niet te gaan, verstrekke U dit tot Eer!
Gy, Vader, stier mijnlot! Benaauwdheên, rampen, plagen:
Vertroosting is dat al, wanneer Uw hand ze schenkt;
ô Vergewis my slechts dat Gy ze geeft te dragen,
En ’k zwelg den bittren teug waar gy mijn ziel meê drenkt.
Ik zwelg hem dankbaar, ja! Wat Jezus heeft geleden,
Hy leed het, en voor my, gewilllig — en — ik treur?
Neen, geef my dankbaarheid, en, in Uw wil te vreden,
Zal ik gelukkig zijn, wat ook het hart verscheur’.

1823.



 

Aan den Heer G.J. Meyer, Predikant te Marsum, op zijn brief van den 10den January 1822.

Gewis ook d’ enklen waterdronk
Dien ’t vrome hat zijn’ broeder schonk,
Zal Jezus nooit noch ooit vergeten;
En God verhoede ’t, dat voor my
Een vriendendienst verloren zy,
Of immer uit het hart gereten!

Al heeft my de ongestuime vloed
Van kommervollen tegenspoed,
Met altijdwisslende golven
Geheugen en herinn’ringskracht
Als met een ondoordringbre nacht
Van dichte nevels overdolven;

Wat weeldrigheid in vreugd vergeet,
De vriendentrouw by prangend leed
Staat al te diep in ’t hart gedreven;