Pagina:Bilderdijk, Rotsgalmen 1 (1854).djvu/57

Deze pagina is proefgelezen

— 59 —

Dwingt beiden op met kracht, in spijt van ’t tegenstreven,
En temt den wederstand. Hardnekkigen, leert beven!
Kent, kent u-zelven. Neen, geen welstand; ijdle trots,
Aan ’t aardsch genot verkleeft, treft de ongenâ diens Gods
Die de Afgodsdienst vervloekt, aan aardsche of eigen waarde
Bewezen, ’t zelfgevlei dat steeds aan voorspoed paarde;
En wie op wijsheid, schat, of macht, of glorie stoft,
Te loor stelt, en op eens in diepen afgrond ploft. —
Zie daar de Nemesis der Oudheid. — Opgestegen
Tot eer, lache u ’t Geluk van alle kanten tegen,
ô Stervling, buk het hoofd, wees needrig, dank en bid;
En spil den Hemel niet voor klaatrend tijdbezit!
Zoo niet; de donder smeult, hovaardige, in Gods handen,
Om, hem die ’t hart verstaalt ten wraakgericht, te ontbranden,
Den zwakke, in ’t net verward, in ’t sluim’rend hart te slaan,
En allen (zoo mag ’t zijn) te redden van ’t vergaan.

1823.



 

Misbruik.

Ziet men aan de dorenstruiken
’t Geurig roosjen niet ontluiken,
Lentes uitgezochten roem?
Ook distel, ook de netel,
Heeft haar plaats om Floreaas zetel,
Ieder braamsteng draagt haar bloem.

Ach, in alles is genieten;
Slechts het misbruik schept verdrieten.
Waarom grijpt ge woest in ’t rond?
Laat uwe oogen dankbaar weiden
Waar de schoonheên zich verspreiden;
’t Is niet al voor hand of mond.

Ieder zintuig heeft zijn waarde;
Ieder heeft zijn deel op aarde:
Riek het bloemtjen; smaak de vrucht;
Zie Natuur haar kleed schakeeren;
Hoor het boschchoor kwinkeleeren;
Voel den zoelen kus der lucht!

Waan niet, als een God der Goden!
Alles onder uw geboden;
Dienstbaar aan uw grilligheden!
Stervling, stel uw zwelgzucht palen;
Waar Gods weldaân op u dalen,
Wees met wat Hy schenkt te vreên.

1823.