Pagina:Bilderdijk, Rotsgalmen 1 (1854).djvu/59

Deze pagina is proefgelezen

— 61 —

Wat zit ge in stillen rouw vergaderd?
Of deelt ge in ’t treuren van de beek?
Ja, ’k hoor door Prognes kermend kwelen,
En ’t droeve zusterlijke lied,
Dan nagalm weêr der Echo spelen,
Nog jamm’rende om Narcissus vliet.

Rijst, pijn en beuken, schudt uw toppen,
(Den wind ten trots die om u loeit,)
Die storm noch zon noch regendroppen
Of schokt of dóónat of verschroeit!
Hier mag in ’t stille minnekozen,
;Door dag noch ijverzucht gestoord,
De maagdenkoon verruklijk blozen,
En ’t klappend kusjen zacht gesmoord!

En gy, ô onberoerde plasschen,
Waar ’t zilvren vischjen dartel springt,
Waar zwaan en duif heur kuiven wasschen,
En ’t vinkjen op den riethalm zingt!
Verdubbel door uw tooverlogen
Het licht, de galmen,die gy vangt;
En streel des meisjes lonkende oogen,
Wanneer zy over de oever hangt.

Laat, laatze op ’t schoon diens boezems staren,
Nog onbekend met waar ze om hijgt;
En pijltjens voor dat oog vergaâren
Waarmeê ’t de Herderjeugd bekrijgt.
De Liefde huppelt langs de velden,
En lacht ze in schalkschen moedwil aan;
Hy zal haar d’ overmoed vergelden,
Als ’t tijd is van dien neêr te slaan.

Tot zoo lang, speelt, ô argeloozen;
Maar ach, verheft u niet te veel!
Eens vallen de uitgebloeide rozen,
En de enkle doorne blijft den steel.
Die thands haar wenscht aan ’t hart te drukken
En ’t vol te zwelgen aan heur zoet,
Zal ’t ledig struikjen niet meer plukken,
Of ’t is tot schaamlen wintergloed.

Leert, Maagden, leert uw gunsten sparen;
Verkwist ze niet uit wulpschen zin;
Speel Zefir met uw blonde hairen,
Maar sluip’ hy u het hart niet in!
Neen wacht op d’ adem van het Leven,