Pagina:Bilderdijk, Rotsgalmen 1 (1854).djvu/61

Deze pagina is proefgelezen

— 63 —

Tot boven ’t wolkgespansel op;
Daar stort zy door haar eigen zwaarte,
En plettert uw vermeetlen kop.

Neen, God behoeft geen bliksemstraal,
Op dat hy ’t al tot gruis vermaal;
Reeds hoort gy ’s aardrijks bodem kraken;
Daar wankt, daar buigt de ontzette kruin,
En ’s afgronds ingewanden braken
Hun vuurgloed over ’t stuivend puin.

Beeft, woestaarts, in uw overmoed
Die niet dan tot verderving spoedt;
Beeft voor ’t ontzachlijk Alvermogen;
Eer ’t vlammend wraakzwaard vreeslijk blinkt,
En gy by ’t God onteerend pogen
In ’t grondelooze wee verzinkt!

1806. Hamburg.


 

De Negentiende Eeuw.

Met de eeuw vooruitgaan, ja! dat is ’t gedurig schreeuwen,
Als of zy wijzer waar dan als de vorige eeuwen;
    Maar wacht, tot Nommer negentien
    Ten einde loop’, wy zullen zien.
Of wilt ge een beter raad (om niet zoo lang te wachten,)
   Zie op de vorige Geslachten,
    Hoewel met minder razerny
Op nieuwe kundigheên niet minder fier dan wy.
’t Ondeugend kindtjen loopt zijn Vaders slechts voorby.
Dan echter…! Ja, gewis, gy meent wat meer te weten,
En praat elkander ’t na, wellicht ter goeder trouw;
Wat d’ eenen spookt door ’t hoofd moet de ander treff’lijk heeten;
Dcoh, wat zich ’t dom geslacht op zelf-lof moog vermeten,
Het gekjen schuilt maar slechts ten halven in de mouw.
Uw Filosoofsche stoet van trotsche waanprofeeten
Is vlijtig in den weer met d’ouden torenbouw.
    En is hy half omverr’ gesmeten,
    Piept uil en vleêrmuis in de reten,
En zijn de voegsels los, de steenen uitgesleten,
De bindsels door de lucht, door zon en tijd, verbeten;
Zy hebben tot herstel (dit moet men niet vergeten)
    Een macht van … spinrag op ’t getouw,
   En ieder sluiten ze in die keten
    Die ’t Heldenwerk verstooren zou.

1824.