Deze pagina is proefgelezen
— 68 —
Het schuim welde op, en overstelpt en smoort
Het geen er nog in de ijzren harten gloort!
En waar is de moed, waar ijver tot bestemming?
Het geen er nog in de ijzren harten gloort!
En waar is de moed, waar ijver tot bestemming?
’t Verkoeld gemoed, in laauwheid stervensbleek,
Zucht mooglijk stil. Maar neen, rechtschaapne, spreek!
Verhef uw stem, waar ’s Hemels donderd klateren
En onbemerkt voorbygegaan over ’t hoofd.
Ja schok elk hart dat zwak is, maar gelooft;
Spreek, Noach, spreek, by ’t ryzen van de wateren!
Zucht mooglijk stil. Maar neen, rechtschaapne, spreek!
Verhef uw stem, waar ’s Hemels donderd klateren
En onbemerkt voorbygegaan over ’t hoofd.
Ja schok elk hart dat zwak is, maar gelooft;
Spreek, Noach, spreek, by ’t ryzen van de wateren!
Doch neen! die doop die de aard hertelen moest
;Was eens. — Op nieuw door ’t Ongeloof verwoest,
Moet thands het vuur vanuit haar boezem breken:
’t Is vuurgloed slechts die thands haar zuivren mag:
Gy nadert, ja, ô schrik-, ô jammerdag.
Die Gods genâ op ’t bastaartkroost moet wreken!
;Was eens. — Op nieuw door ’t Ongeloof verwoest,
Moet thands het vuur vanuit haar boezem breken:
’t Is vuurgloed slechts die thands haar zuivren mag:
Gy nadert, ja, ô schrik-, ô jammerdag.
Die Gods genâ op ’t bastaartkroost moet wreken!
Ja, Geest der Eeuw, der Helsche duisternis,
;Verpest, verstik, wat Englen heilig is;
Klep wijd en zijd uw draak-, uw vleêrmuisvlerken!
Uw tyranny, uw aanhang, schokt en beeft,
En ’t Rijk genaakt van Hem die eeuwig leeft,
En wiens Gezag geen Afgrond in zal perken.
;Verpest, verstik, wat Englen heilig is;
Klep wijd en zijd uw draak-, uw vleêrmuisvlerken!
Uw tyranny, uw aanhang, schokt en beeft,
En ’t Rijk genaakt van Hem die eeuwig leeft,
En wiens Gezag geen Afgrond in zal perken.
ô Gy, die stil in diepen oodmoed zucht,
Maar d’ overmoed dier Godbestrijdren ducht,
Verheft uw stem, betoont U Godgetrouwen!
Verraadt, verzaakt, waar Belial gebiedt,
Uit laffen schroom uw God, uw Heiland, niet,
Gy zult zijn Heil, Zijn Heiltriomf aanschouwen.
Maar d’ overmoed dier Godbestrijdren ducht,
Verheft uw stem, betoont U Godgetrouwen!
Verraadt, verzaakt, waar Belial gebiedt,
Uit laffen schroom uw God, uw Heiland, niet,
Gy zult zijn Heil, Zijn Heiltriomf aanschouwen.
Herauten van het Godlijk zoenverbond,
Wie Zijn Genâ ter boetvermaning zond,
Omgordt uw borst met zevendubbeld wapen.
ô Dringe uw stem met meer dan donderkracht
Door ’t ingewand van ’t levend-dood geslacht;
Op ’s afgronds rand ten doodslaap ingeslapen!
Wie Zijn Genâ ter boetvermaning zond,
Omgordt uw borst met zevendubbeld wapen.
ô Dringe uw stem met meer dan donderkracht
Door ’t ingewand van ’t levend-dood geslacht;
Op ’s afgronds rand ten doodslaap ingeslapen!
De boetbazuin, de vrede- en wraaktrompet,
Aan d’ in Zijn naam omsloten mond gezet!
De wraakfiool……neen, thands niet afgebeden,
(Zy stort zich uit;) maar trouw en kracht gesmeekt,
Door vrees geknakt noch twijfelmoed verweekt,
En ’t marteldom voor Hem te moet’ getreden!
Aan d’ in Zijn naam omsloten mond gezet!
De wraakfiool……neen, thands niet afgebeden,
(Zy stort zich uit;) maar trouw en kracht gesmeekt,
Door vrees geknakt noch twijfelmoed verweekt,
En ’t marteldom voor Hem te moet’ getreden!
1823.