Deze pagina is proefgelezen
— 70 —
’k Moet reden, waarheid, God en Heiland, afgezworen,
Verwoest zien, zonder leed, ja juichen ’t zwigend toe?
De stem van Godsdienst, Recht, en overtuiging smooren,
En bukken, laf als elk, voor de Inquisitie-roê?
Neen, snoodaarts! vloekt en woedt, en knevelt de aard in banden;
Mijn tong, mijn pen, is vrij, als ’t hart dat in my slaat.
’k Verachht de dolle drift van lage Dwingelanden:
Eén Heiland is me een schuts voor aller Duivlen haat.
Ja, trotsheid, eigenwil, zijn elk’ verworpling eigen,
’t Zijn LUCIFERS, wier drom op ZELFVERLICHTING roemt!
Maar, wie naar ’t Helsche juk den slavenhals moog neigen,
Nooit aarzelt hy of plooit die zich naar Christus noemt.
Verwoest zien, zonder leed, ja juichen ’t zwigend toe?
De stem van Godsdienst, Recht, en overtuiging smooren,
En bukken, laf als elk, voor de Inquisitie-roê?
Neen, snoodaarts! vloekt en woedt, en knevelt de aard in banden;
Mijn tong, mijn pen, is vrij, als ’t hart dat in my slaat.
’k Verachht de dolle drift van lage Dwingelanden:
Eén Heiland is me een schuts voor aller Duivlen haat.
Ja, trotsheid, eigenwil, zijn elk’ verworpling eigen,
’t Zijn LUCIFERS, wier drom op ZELFVERLICHTING roemt!
Maar, wie naar ’t Helsche juk den slavenhals moog neigen,
Nooit aarzelt hy of plooit die zich naar Christus noemt.
1823.
Aan Holland.
Ja, Holland, Holland werd geboren;
Maar is ’t het zelfde Holland wel
Dat op den grondsteen stond, wien Jezus heeft gezworen:
« Nooit bukt gy voor de macht der Hel! »
Gy, Vader Willem, ja, gy vestte ’t op die steenrots;
Twee eeuwen stond het pal op dien onwrikbren grond,
Doch weet het, waar ’t gegolf des Afgronds ’t eindlijk heenklots’,
Nu ’t op een zandwel rust, die nooit in ’t woelen stond?
Mijn Vaderland, helaas! wat is er van u over?
Met God, bezat gy ’t al; nu, zijt ge u-zelven kwijt;
Vrees, na ’t beproefdejuk, nog eindloos feller Roover,
En terg uw Redder niet, nog naauwlijks weêr bevrijd.
Zoek, zoek den hoeksteen weêr, verworpen by ’t herbouwen!
Waar hy ’t gebouw niet steunt en ’t muurwerk samensluit,
Daar zal ’t Heelal den val van ’t los gevaarte aanschouwen,
En zich ’t verplettrend puin betwisten tot een buit.
’t Is tijd; de stem gaat op by ’t schudden der gewelven
« Keer tot uw Goël weêr, dien ge eerloos hebt verzaakt! »
De wraakschaal giet zich uit; heb deenis met u-zelven;
De donder ratelt reeds: Gy sluimrend stof, ontwaakt!
Maar is ’t het zelfde Holland wel
Dat op den grondsteen stond, wien Jezus heeft gezworen:
« Nooit bukt gy voor de macht der Hel! »
Gy, Vader Willem, ja, gy vestte ’t op die steenrots;
Twee eeuwen stond het pal op dien onwrikbren grond,
Doch weet het, waar ’t gegolf des Afgronds ’t eindlijk heenklots’,
Nu ’t op een zandwel rust, die nooit in ’t woelen stond?
Mijn Vaderland, helaas! wat is er van u over?
Met God, bezat gy ’t al; nu, zijt ge u-zelven kwijt;
Vrees, na ’t beproefdejuk, nog eindloos feller Roover,
En terg uw Redder niet, nog naauwlijks weêr bevrijd.
Zoek, zoek den hoeksteen weêr, verworpen by ’t herbouwen!
Waar hy ’t gebouw niet steunt en ’t muurwerk samensluit,
Daar zal ’t Heelal den val van ’t los gevaarte aanschouwen,
En zich ’t verplettrend puin betwisten tot een buit.
’t Is tijd; de stem gaat op by ’t schudden der gewelven
« Keer tot uw Goël weêr, dien ge eerloos hebt verzaakt! »
De wraakschaal giet zich uit; heb deenis met u-zelven;
De donder ratelt reeds: Gy sluimrend stof, ontwaakt!
1823.
Desengaño.
(WARE VERLICHTING)
Spaansche spraak, gy roem de talen;
Niet alleen in deftig pralen,
Maar in nadruk, rijk van schat,
Niet alleen in deftig pralen,
Maar in nadruk, rijk van schat,