Deze pagina is proefgelezen
— 73 —
Dat hier begraven ligt en ’t Vaderland verplichtte. » —
Maar nu is ’t goede uit ons, en de eer
Behoort aan Hem die ’t schonk’, niet meer,
Sints nieuwer wijsheid elk verlichtte,
En eigen hoogmoed den verstorven tomben stichtte.
Maar nu is ’t goede uit ons, en de eer
Behoort aan Hem die ’t schonk’, niet meer,
Sints nieuwer wijsheid elk verlichtte,
En eigen hoogmoed den verstorven tomben stichtte.
1823.
Ouden Mans klacht.
« Wat ’s die Winteravond lang!
Och wat valt het leven bang,
Als men niet kan lanterfanten,
Boekzaals lezen of kouranten,
Wisk noch lamberlotten kent,
En met Tijdschrift, Recensent,
Let- of Las-ter-oefeningen,
De eenzame uren moet verdringen!
Wat verlang ik naar gesprek;
Ja, als was ’t ook van een gek! »
Och wat valt het leven bang,
Als men niet kan lanterfanten,
Boekzaals lezen of kouranten,
Wisk noch lamberlotten kent,
En met Tijdschrift, Recensent,
Let- of Las-ter-oefeningen,
De eenzame uren moet verdringen!
Wat verlang ik naar gesprek;
Ja, als was ’t ook van een gek! »
Vriendlief ja, het is beklaaglijk,
En uw toestand onverdraaglijk;
Maar begrijpt gy, Oude man,
Daar de rechte reden van?
’t Is, dat ge in uw gantsche leven
Zoo veel cijfers hebt geschreven,
Zoo veel centen opgeteld,
Dat het u het hoofd ontstelt;
Dat ge in tijd- en nieuwspapieren
Uw gedachten om lier zwieren,
By u-zelven nimmer t’ huis;
Maar steeds levende in gedruis,
En met duizenden van touwen
Aangetrokken, vastgehouwen,
Heengesleurd, en hergesleept,
Zondr dat ge ’t zelf begreept. —
Thands, met heen en weêr te rukken,
Breken touw voor touw aan stukken
Door ’t bezwaar van d’ouderdom,
En daarmede stort gy om. —
Zonder dat gy weet te vinden
Waar ge u weêr aan vast zult binden,
Slaat ge in ’t ploffen naar en grond,
De armen angstig in het rond,
En in ’t onbezuisd scharmaaien
Dat u ’t zwakke hoofd doet draaien,
En uw toestand onverdraaglijk;
Maar begrijpt gy, Oude man,
Daar de rechte reden van?
’t Is, dat ge in uw gantsche leven
Zoo veel cijfers hebt geschreven,
Zoo veel centen opgeteld,
Dat het u het hoofd ontstelt;
Dat ge in tijd- en nieuwspapieren
Uw gedachten om lier zwieren,
By u-zelven nimmer t’ huis;
Maar steeds levende in gedruis,
En met duizenden van touwen
Aangetrokken, vastgehouwen,
Heengesleurd, en hergesleept,
Zondr dat ge ’t zelf begreept. —
Thands, met heen en weêr te rukken,
Breken touw voor touw aan stukken
Door ’t bezwaar van d’ouderdom,
En daarmede stort gy om. —
Zonder dat gy weet te vinden
Waar ge u weêr aan vast zult binden,
Slaat ge in ’t ploffen naar en grond,
De armen angstig in het rond,
En in ’t onbezuisd scharmaaien
Dat u ’t zwakke hoofd doet draaien,