Pagina:Bilderdijk, Rotsgalmen 1 (1854).djvu/77

Deze pagina is proefgelezen

— 79 —

Ons kroost aan ’t heilloos Molochsvier,
In dienst van Vorstenmoordenaren:
Maar, God’ getrouw, en ’t rein Geloof,
Weerstaan wy kerk- en scepterroof,
Geschaard om throon en zoenaltaren.

GY wien aan Aarde- en Hemelrond
De scepter toekomt, Slangvertreder!
Wiens macht noch Volk- noch Vorstenbond,
Maar Eeuwige Almacht heeft ten grond,
Zie op ’t verzuchtend schepsel neder!
Voleind der tijden schrikbren loop!
Verschijn! vervul der Uwen hoop,
En breng ons de eeuw des Zegens weder!

1824.



 

Aan God.

ô Miseras hominum mentes! ô pectora coeca!

LUCRETIUS.
ô GOD van wien ik niets, ja zelfs den naam niet ken,
     (Ik, nietige, als ik ben!)
Dan door den Heiland, die met menschlijk vleesch omwonden,
     Bewogen met ons leed,
U toonde in geest en kracht, en, offer voor mijn zonden,
     In hem aanbidden deed.
Gy, oorsprong van wat is, van al wat schijnt te wezen,
     Maar eenig, eeuwig ZIJN;
Wiens Almacht we in ’t heelal, in heel ons aanzijn lezen,
     In nacht en zonneschijn!
Almachte, Oneindige, Onbegrijpbre Warelkdstichter,
     Die ’t al omvat, vervult;
Die, aller wezens Heer, en aller daden Richter,
     Geen vlek, geen rimpel duldt;
Wien niets ontvlieden kan, weêrstaan, of zich verbergen!
     Wie zijn wy, die ’t bestaan
Uw mogendheid, Uw kracht, Uw albestuur te tergen,
     Wy, schimmen die vergaan!
Wy — worstlen tegen U — ! wy — met verstokte harten
     De donders van Uw vuist
In opgeblazen waan op ’t trotsche voorhoofd tarten,
     Van enklen wind doorbruischt!
Wy — ! of ’t een daad van U, ja zelfs een wil behoefde,
     Te ontscheppen ’t geen Gy wrocht!
Of schaduw tegen ’t licht een worstelstrijd beproefde,