Deze pagina is proefgelezen
— 11 —
Door vreemd geboefte leêggeplonderd,
In de opgeruide golven zonk;
Tot eindlijk, ons ter wraak bewogen,
De Wonderstem van uit den hoogen
Tot Nederlands verlossing klonk.
In de opgeruide golven zonk;
Tot eindlijk, ons ter wraak bewogen,
De Wonderstem van uit den hoogen
Tot Nederlands verlossing klonk.
Godvruchtige Vorst, beproefd in ’t leed,
Ja eer mijn cyther u vergeet,
Vergeet mijn boezem ’t ademhalen;
De zon, mijn oogen toe te stralen;
En zwelg’ my ’t aardrijk in zijn schoot! —
Maar Gy die uit zijn lenden sproot,
Verschijn gy, Zoon van zulk een Vader!
Ons Neêrland, zijn verdwaasheên moê,
Strekt, Dierbre, u de handen toe:
Verschijn, bemoedig, en behoe!
Ja, telg van Volkbevrijders, nader!
Gods Almacht wenkt, en treedt u voor:
De stranden juichen, harten branden!
De vreugd doorklinkt de Tempelwanden,
En galmt te rug van ’t Englenchoor.
Ja eer mijn cyther u vergeet,
Vergeet mijn boezem ’t ademhalen;
De zon, mijn oogen toe te stralen;
En zwelg’ my ’t aardrijk in zijn schoot! —
Maar Gy die uit zijn lenden sproot,
Verschijn gy, Zoon van zulk een Vader!
Ons Neêrland, zijn verdwaasheên moê,
Strekt, Dierbre, u de handen toe:
Verschijn, bemoedig, en behoe!
Ja, telg van Volkbevrijders, nader!
Gods Almacht wenkt, en treedt u voor:
De stranden juichen, harten branden!
De vreugd doorklinkt de Tempelwanden,
En galmt te rug van ’t Englenchoor.
Grijp, Koning, grijp den elpen staf!
Der eeuwen keten breekt hier af;
En nieuwe tijdkring wordt ontsloten;
Haar morgenlicht, ter kimm’ ontsproten,
Blinkt heerlijk na dees worstelstrijd;
En — door wat bloed wordt ze ingewijd!
Door ’t uwe, jeugdig Prins; en rozen,
Ontluiken uit dat drupplend bloed
Ten zegel van uw Heldenmoed,
En doen d’ ontzetten Oorlogsstoet
Van nieuwverdubbelde eerzucht blozen.
Ja rozen, prikk’lend tot den roem,
En gloeiend van de Oranje glansen
Die blinkende aan de morgentransen,
U teeknen als de Vorsten bloem.
Der eeuwen keten breekt hier af;
En nieuwe tijdkring wordt ontsloten;
Haar morgenlicht, ter kimm’ ontsproten,
Blinkt heerlijk na dees worstelstrijd;
En — door wat bloed wordt ze ingewijd!
Door ’t uwe, jeugdig Prins; en rozen,
Ontluiken uit dat drupplend bloed
Ten zegel van uw Heldenmoed,
En doen d’ ontzetten Oorlogsstoet
Van nieuwverdubbelde eerzucht blozen.
Ja rozen, prikk’lend tot den roem,
En gloeiend van de Oranje glansen
Die blinkende aan de morgentransen,
U teeknen als de Vorsten bloem.
Rijs, Ridderlijke Krijgsheld, rijs,
Ontfang der Dichtkonst eerbewijs,
En schittre in vlammend lichtgeflonker
Uw naam der eeuwen glorie donker,
Als Febus op zijn zegekar
De tintelglans van de uchtendstar!
Klim laat, maar met nog heldrer luister,
Op d’aan uw stam verbonden throon;
Hecht nieuwe parels aan uw kroon;
Stijg op als Eersten Willems zoon,
Ontfang der Dichtkonst eerbewijs,
En schittre in vlammend lichtgeflonker
Uw naam der eeuwen glorie donker,
Als Febus op zijn zegekar
De tintelglans van de uchtendstar!
Klim laat, maar met nog heldrer luister,
Op d’aan uw stam verbonden throon;
Hecht nieuwe parels aan uw kroon;
Stijg op als Eersten Willems zoon,