Deze pagina is proefgelezen
— 14 —
’k Vergat de hulde niet, den Koningsstaf verplicht.
’k Beproefde ’t distlig pad van ’t stroeve Leegedicht,
En durfde ’t tot den rang, een Dichter waard, verheffen.
Maar, wist ik d’onverlaat in de ijzren ziel te treffen,
Nooit heb ik ’t argloos hart naar rust of eer gestaan;
Nooit offerde ik een grein van wierrok aan den waan,
Ontzag of streelde om roem, maar dorst die schim vertrappen;
Versmaad hing ze aan mijn zij’ en volgde me op mijn stappen,
En, zoo mijn Vaderland ooit prijs stelde op mijn lied,
’k Verkreeg het ongevergd; door laf bekruipen niet.
Neen, ’k dacht en handelde als aan ’t eerlijk bloed betaamde,
Dat zes paar eeuwen telt, zich steeds een laagheid schaamde,
Voor Vorst en Vaderland, voor God en Godsdienst streed,
En, balling, arm, verdrukt, zijn oorsprong nooit vergeet.
Laat eed by eedgespan hun dollen aanhang vormen,
En Pindus als d’Olymp met woest geschreeuw bestormen,
’k Gun elk hun kransjens, ’t zij gebedeld of betaald,
En liever is me een hoon, dan lof door lof behaald.
Wien ’t lust, geniet’ de vrucht die, in mijn Winterdagen
Dees uitgeputte stam nog machtig is te dragen;
(Voor andren zijn zy niet,) en hem die beetre teelt,
Juiche ik met lust toe! mij rol is uitgespeeld.
’k Beproefde ’t distlig pad van ’t stroeve Leegedicht,
En durfde ’t tot den rang, een Dichter waard, verheffen.
Maar, wist ik d’onverlaat in de ijzren ziel te treffen,
Nooit heb ik ’t argloos hart naar rust of eer gestaan;
Nooit offerde ik een grein van wierrok aan den waan,
Ontzag of streelde om roem, maar dorst die schim vertrappen;
Versmaad hing ze aan mijn zij’ en volgde me op mijn stappen,
En, zoo mijn Vaderland ooit prijs stelde op mijn lied,
’k Verkreeg het ongevergd; door laf bekruipen niet.
Neen, ’k dacht en handelde als aan ’t eerlijk bloed betaamde,
Dat zes paar eeuwen telt, zich steeds een laagheid schaamde,
Voor Vorst en Vaderland, voor God en Godsdienst streed,
En, balling, arm, verdrukt, zijn oorsprong nooit vergeet.
Laat eed by eedgespan hun dollen aanhang vormen,
En Pindus als d’Olymp met woest geschreeuw bestormen,
’k Gun elk hun kransjens, ’t zij gebedeld of betaald,
En liever is me een hoon, dan lof door lof behaald.
Wien ’t lust, geniet’ de vrucht die, in mijn Winterdagen
Dees uitgeputte stam nog machtig is te dragen;
(Voor andren zijn zy niet,) en hem die beetre teelt,
Juiche ik met lust toe! mij rol is uitgespeeld.
1823.
Gevolgd na Horatius, Epist. I. 19.
Gedenkdag van Waterloo.
Mentemque lymphatam Mareotico
Redegit in veros timores.
Redegit in veros timores.
HORAT.}}
Laat thands de dankbre juichtoon rijzen
De Lofzang klimmen voor Uw throon,
ô Gy wien de Englenchoren prijzen;
En, by der Heemlen eerbewijzen,
Ontfang ook onzen hartentoon!
Zie daar den dag, den dag van zegen
Die ’t zich herzeetlend Algeweld
Deed siddren voor dien Heldendegen,
Die ’s Aardrijks Dwingland heeft geveld!
De Lofzang klimmen voor Uw throon,
ô Gy wien de Englenchoren prijzen;
En, by der Heemlen eerbewijzen,
Ontfang ook onzen hartentoon!
Zie daar den dag, den dag van zegen
Die ’t zich herzeetlend Algeweld
Deed siddren voor dien Heldendegen,
Die ’s Aardrijks Dwingland heeft geveld!
Dees dag zag bloedrivieren golven,
Zag lijken staaplen in de lucht;
Den grond met stervende overdolven;
Den Dwingland siddrende op de vlucht!
’t Was God wiens dondrend Alvermogen,
Zag lijken staaplen in de lucht;
Den grond met stervende overdolven;
Den Dwingland siddrende op de vlucht!
’t Was God wiens dondrend Alvermogen,