Pagina:Bilderdijk, Rotsgalmen 2 (1854).djvu/20

Deze pagina is proefgelezen

— 22 —

Doch gy, thands eenzaam vrouwtjen, gy!
Blijft, blijft u ’t denkbeeld van uw Gade
(Ga met Gewisse en hart te rade!)
Wel even zoo standvastig by?

ô Laat op ’t vrouwlijk week gemoed
Geen vleiery een indruk maken,
Waardoor ge uw plichten zoudt verzaken!
Geen taal die de eigenliefde voedt!

Sluit de oogen voor elk manlijk schoon,
Het oor voor ’t toovrend oorenstreelen,
Het hart, voor spel en schouwtooneelen;
En sprei uw gaven niet ten toon!

Houd, tedere, op u-zelve wacht!
Zoo ge eens vermaak schepte in behagen,
Het ware uw deugd, uw zielsrust, wagen;
In ’t vlieden slechts bestaat uw kracht.

Voed meer dan Weduwlijke rouw!
Elk ademtocht van uw leven,
Elk zuchtjen moet te hemwaart streven,
Die ’t recht heeft op uw Huwlijkstrouw.

Verbeid! — Wanneer ’t gevleugeld jaar
Zijn wandelkring heeft rondgeschreven,
Zal ’t windtjen hem uw’ arm hergeven,
Van Indus mijn- en strandroof zwaar.

1824.
Na Horatius.



 

Lalage.

Nondum —
HORAT.
Wat wilt ge? Die zoo ranke hals,
Die schouder nog zoo week en malsch,
Kan ’t Juk des huwlijks nog niet dragen:
Wat spant ge naast een forschen stier,
Vol bruischend bloed en vlammend vier,
Het teedre rheetjen voor den wagen?

Neen, huppel’ ze in de klaver rond,
En snuiv’ den zoeten morgenstond
Met d’adem in der Hofzefieren;