Pagina:Bilderdijk, Rotsgalmen 2 (1854).djvu/25

Deze pagina is proefgelezen

— 27 —

De zon verdubblen of verduisteren,
En (wilt ge ’t) twist en driften kluisteren,
Terwijl ge in onverstoorbre rust
De zorgen in den boezem sust.

Gy geeft in ’t opgebruischte bloed
Den lafsten hondsvod oorlogsmoed
By ’t wapenkreet en zegekraaien;
Leert meer dan kan en bekers zwaaien;
Schopt Reuzenlegers met den voet,
En vecht met Leeuwenklaauw en tanden.
De Duivel, voor uw macht vervaard,
Buigt neêr en kwispelt met de staart,
En lekt u de ongewasschen handen;
Ja doet u de offers, uwer waard,
Op ’t outer van de Hel ontbranden.

Ja ’k zag u in uw Tempelkrocht,
Van ’t licht des hemels schaars bezocht,
In beest’liijk en ontuchtig tieren,
Met Saters, aan uw dienst verknocht,
Door ’t midden der Bacchanten zwieren,
En schaamtloos met de omvlochte lans
Menadenstoet en Epigans
Aanprikk’len tot den mengeldans;
Daar vonklend oog en mond en kaken
Van ’t tintelen der wellust blaken
Met één der Hell’ ontleende glans.

’k Zag de opgevloekte Razerny
Met wraak- en moordzucht, aan uw zij’
Rondweemlen, en de dolk ontblooten;
En ’t bloed, de tafels omgevloten
By ’t schaatren van de twistharpy.
’k Zag daar heur gruwbre fakkel rooken;
De vlam van broederkrijg ontstoken;
’k Zag boezems van verwoedheid koken;
Het zaad van Deugd met de Eer verstikt;
En gruwlen schaamtloos uitgebroken,
Waarvan de menschlijkheid verschrikt.

Doch, Zorgbestemmer, wees gedwee!
Wees matig, zedig, sticht de vreê;
En, zoo ge ’t leed van ’t hart kunt spoelen,
Of kluistren ’t door een zoeten dwang,
Doe, waar uw zuizling ’t hoofd bevang’,
Den woesten prikkel niet gevoelen
Die de onbetaambre drift doet woelen