Pagina:Bilderdijk, Rotsgalmen 2 (1854).djvu/42

Deze pagina is proefgelezen

— 44 —

Lacht de Lente nog in ’t oog,
Altijd vrolijk, altijd droog;
Schittrend van geen dartle lonken
Maar van teedre vreugdevonken
Die het dankbaar hart ontsteekt,
Van hemeldaauw doorweekt,
En van hooger Geest doorwemeld
Die geheel de ziel verhemelt,
En, als de Afscheids-Engel wenkt,
Voor de hier geteelde vruchten,
Hier genoten zielsgenuchten,
’s Levens gulden appel schenkt.

1824.



 

In het Album van den Heere Mr. R. Fr. Groeninx van Zoelen by zijne promotie.

Wat ’s Waarheid? — Dat wat is. — Wat ’s Wijsheid? Dit te erkennen!
Wat is ’t geen is? — Geen schijn, geen overspieglend beeld,
Maar door zich-zelf bestaande, en niet in ’t brein geteeld,
En voor ’t bereik te hoog van mensch of Englenpennen! —
Wat is ons weten dan? — Een wolk van ijdlen waan;
En — deze grijpen wij voor Waar — en Wijsheid aan !

Wees zulke Ixion nooit, mijn Vriend! Doordring u-zelven!
Stel menschenwetenschap niet hooger dan heur prijs.
Verheug u (ja ’t is schoon,) in ’t eervol Leerbewijs;
Maar leer uit eigen borst wat WAAR is, op te delven:
’t Schuilt daar in d’invloed van de Welbron van al ’t ZIJN,
Wier ader Leven is en Waarheid, vrij van Schijn.

1824.



 

Lust en Liefde.

Geen hartbestormend ooggevonkel
Dat gloênde pijlen om zich schiet;
Geen lustenkittlend lipkarbonkel
Dat zich ’t vervoerend kusjen biedt;
Geen borst-ontvlammend armgekronkel
Waar adem by in adem vliet;
Geen boezem, met aanlokkend zwoegen
Zich overgevende aan ’t genoegen
Waar ’t bruischend ingewand van ziedt: