Pagina:Bilderdijk, Rotsgalmen 2 (1854).djvu/52

Deze pagina is proefgelezen

— 54 —


Bemoediging.

  Beef niet, Christen,
  In dees twisten,
Als het heir der Ongodisten
Aard en zeën overspreidt,
En, van razerny aan ’t gisten,
Door geweld en Helsche listen
Kerk en Staat den val bereidt.

  Al ’t bedoelen
  Van dit woelen
Om den ouden wrok te koelen
Van den opgezetten stoet,
Om ’t oprechte Heilgevoelen
Van den aardboôm weg te spoelen
In ons-aller stroomend bloed;

  Al dit wrijten,
  Al dit krijten,
Al dit boezems openrijten
Met Godslasterlijk geschreeuw, —
Al dit krabblen en verbijten
Is gebit- en nagels-slijten
Van d’ in doodstuip kranken leeuw.

  ’t Is het huilen
  Uit zijn kuilen
Waar hy listig plach te schuilen,
In de doodsangst die hem nijpt;
Brullen uit driedubble muilen,
Dat hem de oogen uit doet puilen
En in ’t razend harte grijpt.

  Sints het klimmen
  Aan de kimmen,
Ja, van ’t eerste morgenglimmen
Van het blij Genadelicht,
Plach hy ’t woedend aan te grimmen;
Vocht hy ’t aan met valsche schimmen,
Braakte rook en bliksemschicht.

Stouter wierd hy;
  Stouter tiert hy,
Ongeduldig brandend zwiert hy
De opgestoken gruwelvlag;
Van verdelgingwoede giert hy,
En zijn Helschen kop versiert hy
Met de kroon van Gods gezag.