Pagina:Bilderdijk, Rotsgalmen 2 (1854).djvu/67

Deze pagina is proefgelezen

— 69 —

En ieder drup die zy u uit mag gieten,
Is nieuwe lust voor ’t moederlijk gevoel.

Neen, niets te veel dat gy wel zoudt vergen,
Die door Natuur voor u ontsloten werd!
Neen, nooit genoeg kunt gy die ader tergen!
Nooit, nooit genoeg voor ’t moederlijke hart.

Maar ’k den slaap zijne armen om u strekken,
Uw mondtjen sluit, en ’t is uw’ oogjens nacht.
Ach, mocht die blos uw koontjens niet bedekken,
Wat waar die rust uw moeder dan verdacht!

Verdacht — ? Mijn God! ik voel mijn wang verbleeken.
Mijn kind! ontwaak, ach, voor een oogenblik!
Ontsluit uw oog; laat my den sluimer breken,
En red mijn ziel van meer dan stervensschrik.

God’ dank! hy sliep! — Genoeg! ik ben herboren.
ô Zoete slaap, ô strooke uw hand hem zacht. —
En mocht mijn vreugd ook hem door ’t harte gloren,
Naar wien mijn ziel in ’t heetst verlangen smacht!

Ja, mocht hy thands in dees mijne armen vlieden,
Hier aan mijn zij’ uw adem gadeslaan;
Mocht hy met my uw slapend oog bespieden,
En ’t oogenblik wanneer zy opengaan!

Ach, moogt ge hem, den oorsprong van uw leven,
(Mijn dierbren Gâ, ’t Oorlogslot behoê!)
Met blijden lach met min’lijk welkom geven,
En reiken hem de onnooz’le handtjens toe!

Hoe zal hy u met vaderarm omvangen,
En elken lach, u kussen van ’t gelaat!
Hoe! aan mijn hals u om de leden hangen,
Terwijl zijn borst de mije tegenslaat!

Wat vreugd voor hem, in u zijn beeld te aanschouwen!
Dat blaauwen oog, zoo teder, zoo vol vlam;
Dien voorhoofdszweem, die (zaligste aller vrouwen)
By d’ eersten blik, my de eerste rust benam!

Dien eedlen trek waarin geboorte teekent,
Die ’t vrouwlijk hart met liefde en eerbied treft,
En ’t onbescheid met d’ enklen opslag wrekend,
Waar lager bloed zich roekloos meê verheft.

Ja, ’t is zijn oog, en ’t zijn de zelfde trekken,
Waar dit mijn hart geheel zyn heil in vond;