Deze pagina is proefgelezen
— 74 —
Dees afgrond is te diep, te redloos ons verzinken.
Geen tijd, geen poging dempt dien schrikbren jammerkolk,
Geen wortlen heft u op, van God veroordeeld Volk!
Geen tijd, geen poging dempt dien schrikbren jammerkolk,
Geen wortlen heft u op, van God veroordeeld Volk!
Ach, waar ’t de vijand slechts, door d’afgrond opgezworen
Om ’t dierbaar Koningsbloed in ’t puin zijns Rijs te smooren;
Voor ’t minste heeft zijn arm, zijn alverdelgend zwaard,
Een eedlen krijg gevoerd, een Vorst, een Koning waard;
Geen Outers omgestort, geen Vorsten snood beleedigd;
Maar ’t recht dat hy beweert, uit zucht tot eer verdedigd.
Doch neen, ons eigen kroost, de ontaarde Voedsterling, [1]
Bestookt zijn Vaderland, met Godverwaten kling.
Door hem is ’t dat de Brit uw haardsteên komt bestoken,
ô Gaulers! van uw bloed den vruchtbren grond doet rooken!
ô Had hem ’t zwaard der Wet (geen wettelooze moord,)
Aan ’t Vaderland geslacht, en ’t eerloos hart doorboord.
Trojanen deden zelf de langbestormde wallen
Van ’t machtig Ilium (geen Grieksch fabels!) vallen;
En Franschen, tuk op goud, of door den wrok verhit,
Ontsloten poort en vest voor d’ aangesnelden Brit.
Om ’t dierbaar Koningsbloed in ’t puin zijns Rijs te smooren;
Voor ’t minste heeft zijn arm, zijn alverdelgend zwaard,
Een eedlen krijg gevoerd, een Vorst, een Koning waard;
Geen Outers omgestort, geen Vorsten snood beleedigd;
Maar ’t recht dat hy beweert, uit zucht tot eer verdedigd.
Doch neen, ons eigen kroost, de ontaarde Voedsterling, [1]
Bestookt zijn Vaderland, met Godverwaten kling.
Door hem is ’t dat de Brit uw haardsteên komt bestoken,
ô Gaulers! van uw bloed den vruchtbren grond doet rooken!
ô Had hem ’t zwaard der Wet (geen wettelooze moord,)
Aan ’t Vaderland geslacht, en ’t eerloos hart doorboord.
Trojanen deden zelf de langbestormde wallen
Van ’t machtig Ilium (geen Grieksch fabels!) vallen;
En Franschen, tuk op goud, of door den wrok verhit,
Ontsloten poort en vest voor d’ aangesnelden Brit.
Doch, Dierbre, ja, my gaat een heerlijk uitzicht open;
Welhaast — ! ik spel het; ja, ik durf het meer dan hopen.
De Vorst zla ’t Vaderland, en nog is ’t niet te laat,
Weêr zuivren! reden ’t weêr van d’ afval, woede, en haat!
Een wenk der Godheid zal die gruwelbanden slaken.
Haar oog blijft van omhoog voor Frankrijks lelie waken.
Indien ze aan heel deze aard Heur wondren had ontzegd,
Zy heeft ze aan ons verpand voor ’t Stam- en Koningsrecht.
Moog, moog de dierbre Vreê die ’t recht doe zegepralen,
Op ’t walglijk bloedtooneel van dees gewesten dalen!
Ach, vloogt ge uw woesten droom, uw zielbedwelming uit,
ô Volk, misleid geslacht, uws vijands slaafsche buit!
Wat zal ’t ontwaken zijn, wanneer gy ’t oog weêr open
Zult weiden langs die reeks van asch- en steengruishoopen!
Gy hoort niet; maar volhardt, in ’t vuur dat u verslindt
Steeds meer te ontsteken, van den rookwalm doof en blind.
Ach! waar ’t niet beter, rust, dan woelend samenspannen,
En één rechtmatig Vorst dan honderden tyrannen?
Welhaast — ! ik spel het; ja, ik durf het meer dan hopen.
De Vorst zla ’t Vaderland, en nog is ’t niet te laat,
Weêr zuivren! reden ’t weêr van d’ afval, woede, en haat!
Een wenk der Godheid zal die gruwelbanden slaken.
Haar oog blijft van omhoog voor Frankrijks lelie waken.
Indien ze aan heel deze aard Heur wondren had ontzegd,
Zy heeft ze aan ons verpand voor ’t Stam- en Koningsrecht.
Moog, moog de dierbre Vreê die ’t recht doe zegepralen,
Op ’t walglijk bloedtooneel van dees gewesten dalen!
Ach, vloogt ge uw woesten droom, uw zielbedwelming uit,
ô Volk, misleid geslacht, uws vijands slaafsche buit!
Wat zal ’t ontwaken zijn, wanneer gy ’t oog weêr open
Zult weiden langs die reeks van asch- en steengruishoopen!
Gy hoort niet; maar volhardt, in ’t vuur dat u verslindt
Steeds meer te ontsteken, van den rookwalm doof en blind.
Ach! waar ’t niet beter, rust, dan woelend samenspannen,
En één rechtmatig Vorst dan honderden tyrannen?
Gy, laat uw hartsvriendin, mijn dierbre Hartevriend,
Niet rustloos, waar ’t ook zij dat ge uwen Koning dient;
Meld, meld haar uw verblijf! — Ach, zonder dit te weten
Wordt me ieder oogenblik het hart van één gereten.
Gevoel in welk eene angst haar de ongerusheid knell’,
Wier eeuwig heil gy zijt. Gevoel dit, en — Vaarwel!
Niet rustloos, waar ’t ook zij dat ge uwen Koning dient;
Meld, meld haar uw verblijf! — Ach, zonder dit te weten
Wordt me ieder oogenblik het hart van één gereten.
Gevoel in welk eene angst haar de ongerusheid knell’,
Wier eeuwig heil gy zijt. Gevoel dit, en — Vaarwel!
- ↑ De Hertog van Bourgondie, op de brug van Montereau vermoord.