Pagina:Bilderdijk, Rotsgalmen 2 (1854).djvu/73

Deze pagina is proefgelezen

— 75 —


*


ô Neêrland, dat dees brief met weinig naamveranderen
Niet Hollandsch worden mocht! de rijzende Oproerstanderen
Nog tijdig doken voor ’t ontrollen! — Bidt en beeft!
De scepter is uw steun, en God is ’t die hem geeft.

1823.



 

Hollands Val.

— Eheu, posteri negabitis!
HORAT.
Ja, Holland (ô nakomelingen
Indien ge kunt, weêrspreekt het vrij!)
Om Holland heeft zich laten dwingen
In ’t ijzren juk der slaverny.
Gedwee boog ’t voor eens monsters voeten,
En liet zijn kroost, zijn dierbaar kroost,
Voor d’afval van hun Vaders boeten,
En ’t heeft geen voorhoofd meer dat bloost!

Daar vloog dat kroost op ’s Dwinglands wenken,
(Me aangehitsten wapengeschreeuw,)
Om ’t leven aan diens gril te schenken,
Door berg en stroom, door ijs en sneeuw.
Daar gaf ’t zijn hartebloed uit de aderen
Voor ’s booswichts onverzaadde dorst,
Met Koningsbeulen en Verraderen,
In ’t strijden tegen God en Vorst.

Daar spreidde ’t, verr’ van huis en magen,
Van huis en oudren onbeweend,
(Om hem den vloekbren throon te schragen,)
Hun zelfs nog kinderlijk gebeent’.
Daar klouterde ’t langs rots en bergen,
En waadde stroom en meeren door;
En moest en sneeuw en hagel tergen,
Waar bloed en ingewand bevroor.

Daar torschte’t ’s monsters Arendsvanen,
In plaats van Hollands Leeuwbanier,
En baadde met doorbloede tranen
Zijn aangematigden laurier.
Daar stortten ze als geslachte lammeren,
By rijen en geleden neêr;