Pagina:Bosboom-Toussaint, De Alkmaarse wees enz. (1886).pdf/101

Deze pagina is proefgelezen

DE SAMENKOMST TE GREENWICH.

HISTORISCHE FANTASIE.




Op een zwoelen zomerschen avond van jaar 1630 stak eene kleine maar stevige boot den Teems over naar Greenwich. Behalve de beide roeiers, die zich in niets onderscheidden van gewone sloeproeiers bevonden zich daarin nog twee personen die meer onze opmerking verdienen. De één, een man tusschen de dertig en veertig jaar, droeg het deftig maar eenvoudig gewaad van een aanzienlijk man, die op reis is, en die het onnoodig acht zijn rang door zijne kleeding te bewijzen. En in waarheid, al had deze man een gescheurden mantel gedragen of een versleten hoed al had hij geen degen op zijde gehad, hij zou toch iedereen den indruk gegeven hebben van een fier en hooghartig man, meer geschikt om te heerschen dan om te dienen, en niemand zou het gewaagd hebben, hem op anderen toon aan te spreken, dan die voegt tegenover personen wier meerderheid men erkent, hetzij uit aanzien van geboorte en maatschappelijke onderscheiding, hetzij uit aanzien van schitterende geestesgaven of buitengewone krachten der ziel. Tot dezulken behoorde onze vreemdeling; men zag het niet enkel aan zijne vaste en trotsche houding, aan dat zekere in gebaren en stem, waardoor eene vraag uitgesproken werd als een bevel, veellicht zelf onbewust van den indruk dien zijn woord of de beweging zijner hand maken moest op anderen, maar ook uit zijn git-zwart, fonkelend oogdiep in de kas verscholen en overwelfd door eene zware, maar fraai geteekende wenkbrauwen de snel-