Pagina:Bosboom-Toussaint, De Alkmaarse wees enz. (1886).pdf/114

Deze pagina is proefgelezen

naar die zijde heênziende, Ik begrijp dat maar al te goed… maar waarlijk, gij zult mij toch toestemmen, dat tot hiertoe die contrasten, zooals zij samengevoegd waren, een schoon en krachtig geheel vormden, en dat ons verschil zelfs de sterkte uitmaakte van onzen band. Mijne opgeruimdheid vervroolijkte bijwijlen uw somberen ernst; als ik u medesleepte uit uwe afgetrokkenheid in het midden van het gewoel, verfrischte dat uw vermoeid brein en vernieuwde uwe denkbeelden, ietwat gedrukt onder het wicht uwer folianten en tusschen de vier muren van uw studeervertrek, uw ernst daarentegen weêrhield mij van uitspattingen, waartoe een overmoedige geest en een bloedrijk gestel mij soms verleidden; in ’t kort en om niet meer uit te weiden over de voordeelen eener betrekking, die zoowel aan uwe zijde waren als aan de mijne, gij hadt mij noodig en ik u! Dit zult gij mij toestemmen."

»Wij waren elkander nootlig en wij harlden elkander lief!" herhaalde Wentworth nu weder met gevoel; »voorzeker stem ik dat toe, en daarom ook, al verdenkt gij er de oprechtheid van, herhaal ik mijn woord: wij moesten niet scheiden,"

»Blijf dan waar ik ben, ik zal niet veranderen, Ik weet te goed wat ik wil, op welk doel ik afga en hoe ik het zal bereiken"

»En het is juist daarom dat ik een anderen weg kies. De oppositie brengt ons op kronkelende sluippaden, waarbij men nooit den open vrijen weg kan gaan, waarbij men zich althans ieder oogenblik moet afvragen: waar ga ik heen? waar breng ik anderen?

»Maar, ongelukkige! diezelfde belemmeringen schept gij u juist, als gij de vaste stelling van een openlijken en ruiterlijken tegenstand verlaat, waarop men zich vrij en fier kan bewegen."

»Zoo vrij en fier als Highway-men, die wel uit hunne sluiphoeken te voorschijn komen om den aanval te doen, en dus vermetel het licht en de openbaarheid braveeren, maar die toch zich uit den weg maken zoo haast de geregelde macht tegen hen optrekt; of zeg mij waarom gij te Londen in de city woont; waarom gij uwe vrienden en bondgenooten verzamelt in het geheim, buiten de stad, in de afgelegene graafschappen of in de duisternis, des nachts, ten ontijde?"