Pagina:Bosboom-Toussaint, De Alkmaarse wees enz. (1886).pdf/115

Deze pagina is proefgelezen

»Nu ja" hernam Pym," wat getroffen, »maar wij komen toch openlijk voor den dag met hetgeen wij in die duisternis hebben gewerkt. En de intriges der hofpartij, liggen die dan zoo bloot en worden die dan niet verheimelijkt voor het volk? Is het u dan zoo op eenmaal ontdacht, welke kunstgrepen de Koning moest gebruiken eer hij de voorrechten des volks kon bereiken om ze te vernietigen, hoewel hij bezworen heeft ze te handhaven. Weet gij wel dat het zijne ministers zijn, zijne staatslieden die ze moeten uitvoeren, zoo al niet uitvinden? Neen, geloof mij, eerst dan wacht u strijd, aarzeling, wankelmoedigheid, als gij u ten dienaar stelt van den zwakken, weifelenden, ongestadigen Koning, die wel souvereine macht zou willen uitoefenen, maar geen souvereinen wil heeft, omdat zijn wil eigenlijk niet de zijne is; die zeer gaarne heerschen zou met willekeurige macht maar om die terstond in handen te geven van anderen,… En dan meent gij te kunnen berekenen waar gij op afgaat?"

»Volkomen goed. Ik voer den Koning in eens recht door naar de volstrekte oppermacht en ik gebruik zijne hand om de mijne te bevestigen. Zijne wankelmoedige schreden zal ik maken tot een vasten, geregelden stap, een stap die op de overwinning toegaat, en ik zal dien schepter wel zoo vast drukken in die weifelende koningshand, dat gij allen, mijne heeren van de Oppositie, u daaronder bukken zult of vergaan!"

Wentworth had zich reeds zoo diep ingedacht in de nieuwe positie, die hij ging innemen, en had zich reeds in verbeelding zóó vereenzelvigd met de denkwijze en de gevoelens van een koningsgezind staatsman, dat hij er onwillens den toon van aannam, en dat die toon klonk als eene bedreiging, die anderen moest waarschuwen en schrik aanjagen. Pym ook voelde die vereenzelviging van zijn vriend met zijne vijanden zoo goed, dat hij in hem op eenmaal niets meer zag dan eene tegenpartij, waartegen hij te strijden had.

»Vermetele!" riep hij uit, onder den indruk dier dreiging, »dat zult gij niet: ik heb u straks voorgehouden wat gij zocht, beter dan gij het zelf wist; ik zal u nu zeggen wat gij vinden zult: Gij vindt eene verlorene zaak. die gij niet redden kunt en waarmede gij zelf zult verloren gaan. Gij, die voor de grootsche taak bestemd waart om een troon te helpen ondermijnen