Pagina:Bosboom-Toussaint, De Alkmaarse wees enz. (1886).pdf/119

Deze pagina is proefgelezen

aan mij over u daarvan kennis te geven, zoodra ik het gepast zou achten."

»Satan, de vader der leugenen heeft deze Eva’s dochter in zijne slangentaal onderwezen!" riep nu Pym, op den page wijzende: »in den mond van die vrouw schuilt bedrog, zoowel als onder haar kleed. Dat laatste heb ik haar aangezien van het oogenblik af dat zij binnentrad. Op het eerste had ik evenzeer moeten bedacht zijn, dan had ik niet in het vertrouwen op de onbeduidendheid der toehoorster, mijne rol van welmeenend vriend en raadgever gespeeld, tot meerder vermaak van wie weet welke Lady van het Hof. Wat u betreft, Wentworth, gij hadt mij deze krenking moeten sparen, zooals ik u van nu aan mijne voorstellingen spare, al te zeer overtuigd dat de taal van deze oogen en van dit gelaat welsprekender moeten zijn voor u dan mijne trouwhartige woorden.

»En nu, Mevrouw, een woord tot u, daar wij hier toch samen zijn op onzijdig gebied. Gij zijt zeker ook eene van die fantastische vrouwen, die zich heden ten dage met de zaken der mannen bemoeien, niet tevreden te heerschen door de verlokking harer schoonheid, maar die het ook willen door den invloed van haar vernuft en van hare intriges… eene Lady Fanshaw, eene Lady Isabella Daubigny…"

»Gravin Carlisle! om u niet in eene dwaling te laten, sprak deze, zich buigende, met eene mengeling van ironie en uittartende stoutheid, terwijl hare schitterende oogen de zijne onmloetten en als vlammen van toorn uitschoten.

»Nu dan, Gravin van Carlisle!" hervatte Pym, »althans kan mijne vermaning van nut zijn, want gij zijt de voornaamste onder die vrouwen van het Hof en van den adel, die in navolging der Koningin, die Fransche vrouw, uit eene Medicis geboren, heerschen willen over Oud-Engeland, tot verderf van Staat en Kerk, Ik, die niet eenmaal zulke heerschappij als waarnaar gij tracht, zou toestaan aan een man, aan een Koning; ik zal u, toonen hoe machteloos een Koning is, en bovenal eene Konigin; gij wilt met de uwe heerschen, gij zult met haar vernederd worden; gij zult met haar schreien, en uw hart zal bloeden met het hare!"

»Neen, Master Pym, neen; gij vergist u, niet ik!" hernam