Pagina:Bosboom-Toussaint, De Alkmaarse wees enz. (1886).pdf/121

Deze pagina is proefgelezen

geenszins eene zwakheid en de invloed dezer vrouw scheiden mij van de partij, die eens de mijne was. Mijn besluit is uit mij zelven en onwrikbaar als mijn eigen wil. Doch nu wij scheiden moeten, laat het zijn in vrede en zonder al te groote verwijdering, en zonder wanhoop aan verzoening. Geef mij uwe hand, John, laat mij die even drukken als weleer en dan gaan! Omdat wij openlijk politieke tegenstanders zullen zijn, is het immers met noodig dat wij elkander haten?"

Maar John Pym gaf aan Thomas Wentworth de hand niet zooals hij het verlangde. Al te diep gegriefd en al te smartelijk teleurgesteld, kon hij eene uitbarsting van toorn en hartstocht niet wederhouden, toen hij den vriend van zich zag gaan, op wien hij zoo gaarne andere plannen had gebouwd.

»U niet haten!" hernam hij, »Gij kent mij en weet dat gij ijdelheid spreekt. Ik zal de hatelijke hartstochten, die al de millioenen inwoners der drie koninkrijken te zamen kunnen koesteren in het harte, wakker houden, opruien en samengroepen, om ze als wapenen aan te voeren tegen u. En scheiden, wat spreekt gij van scheiden?"… Neen, Thomas Wentworth! voorwaar neen, wij scheiden niet: al laat gij mij los, ik laat u niet los. Ik zal mij aan u vasthechten ondanks u zelven, als een bloedhond aan zijne prooi; verlaat gij mij, ik verlaat u niet, niet voordat ik u volkomen zal verwonnen hebben en verslagen, niet voordat ik uw hoofd aan mijne voeten zal zien!"

De herkulische gestalte van Pym, zijne harde trekken, zijn breed voorhoofd, zijne kleine flikkerende oogen gaven aan deze schrikwekkende uitingen van haat en dreiging eene vreeselijke zegginskracht, waardoor wellicht ieder ander dan Wentworth zich had laten ontzetten. De Lady scheen er een oogenbllk door getroffen, doch eene vrouw gelijk zij, gaf hare gemoedsbeweging alleen te kennen door ironie.

»Voorwaar, Master Pym"zeide zij, »gij spreekt van de dingen, die gij doen wilt, met eene zegepraal alsof gij ze reeds gedaan hadt, en gij vergeet dat Mylord te eenigen dage toornig zou kunnen worden over die roekelooze vervolging, en dat dan geene zwakkere wapenen hem ten dienste zouden staan dan aan u." Hij zal zeker strijden, daaraan twijfel ik niet; maar ik, ik zal hem overwinnen!"