Pagina:Bosboom-Toussaint, De Alkmaarse wees enz. (1886).pdf/127

Deze pagina is proefgelezen

niet den glimlach van hare lippen tot ijs gestold. Zij was vroeger rank en teêr van gestalte geweest; zij was nu mager, te oordeelen althans naar de fijne leest, die, door het baleinen keurslijf gesteund, haar eene rechtheid gaf, die hare na-nichten op dien leeftijd zouden missen, zoo ras de mode het baleinen harnas zou verworpen hebben. De ruime zwart damasten samaar gaf haar intusschen al de waardigheid terug, die noodig was, om een armstoel als de hare was, behoorlijk te vullen. Over het zilvergrijze haar, dat nog in fijne natuurlijke lokken krulde op het voorhoofd, had zij een zwart fluweelen puntkapje, met een kleinen gouden haak vastgezet. Zij droeg een breeden hangenden kraag van gesteven linnen, waarvan de punten neêrvielen tot op de poffen der wijde overmouwen, die opgestrikt waren beneden den elleboog en aan den pols omsloten door eene linnen manchet over den mouw heêngeslagen en met scherpe stijve punten uitgetand. Hare trekken waren zacht en regelmatig, haar vel was weinig gerimpeld, maar stond ietwat strak en gespannen over de beenderen, dat bij een bleekgele tint iets mumieachtigs gaf aan een gelaat, vroeger zoo bewegelijk en zoo vol uitdrukking; met één woord, als men die vrouw daar zitten zag, van uiterlijk zoo rustig, zoo roerloos en toch zoo vast van houding, kon men het zich denken dat zij jarenlang dus had voortgeleefd, en kon men het zich voorstellen, dat zij nog weder jarenlang dus zou kunnen nederzitten, zonder eenigszins te veranderen, totdat er eindelijk eene ure zou komen, Waarop zij was ingeslapen in haar armstoel, maar. … om niet weêr te ontwaken. Met den rechterarm rustende op de leuning van haar zetel, hield zij met de linkerhand een kwarto bijbel gevat, die op haar schoot lag en dien zij nu pas had toegeslagen, om met een kalmen vroolijken blik door het venster te staren op de heldere lucht, vol lichte donzige wolkjes, en op het rustige landschap, waarop zij van uit hare hoogte nederzag

»Ei-Lieve Henry, wilt ge ons wat poëetrije voorlezen?" vroeg eene der jonge dames.

»Het zijn de tragediën van Shakespeare " fluisterde Henry met een zijdelingschen blik op zijne oud-tante.

»Het gaat tegen den sabbat; ge kost stichtelijker lectuur