Pagina:Bosboom-Toussaint, De Alkmaarse wees enz. (1886).pdf/132

Deze pagina is proefgelezen

in den éénigen armstoel van onze kamer, dien, waarvoor vader nederknielde bij het avondgebed, nu glimlachend eenige woorden met haar geleider wisselde, terwijl zij Lovely sterk aanzag.

»Bij het noemen van John Pym schrikte mijn vader heftiglijk. Gij moet weten, kinderen, wij waren toen in het merkwaardige jaar 1641, en hoewel wij op het stille Plainty-Hill de rustige dagen sleten, die een vergeten geestelijke zelfs in die tijden kon smaken, als hij zich simpellijk bepaalde tot zijn ambtsplicht en den dienst van zijn Heer, heerschten er toch in kerk en staat heftige geschillen, die menigeen reeds bloed en tranen kostten en die welhaast tot dien schrikkelijken en rampzaligen burgerkrijg zouden heenvoeren, waarvan wij nu pas bekomen zijn. En onder hen, die zich een geweldigen naam hadden gemaakt door tegenstand tegen den koning, diens voornaamsten staatsdienaar den graaf. van Strafford, en den aartsbisschop van Canterbury, stond onze neef John Pym bovenaan. Mijn vader, die wel een afkeer had van de afgodische bijvoegselen, door den Aartsbisschop Laud en wie ’t met hem eens waren, in de kerk gebracht, doch die oordeelde, koning en geestelijke overheid gehoorzaam te moeten blijven, en die in alle dingen de man der ruste en des vredes was, had een zekeren tegenzin opgevat tegen zijn bloedverwant, dien hij een zoo gansch anderen weg zag gaan. Van de macht en den invloed, waartoe deze toenmaals gestegen was, had hij geen het minste denkbeeld; doch al had hij die zoo klaar kunnen inzien, als de hoofden der weêrzijdsche partijen dat zelve zagen, dan nog zou het zijn gevoelen over dezen niet hebben veranderd; ook antwoordde hij zeer kort en zeer ontstemd:

» »Het is waar Sir, John Pym is mijn neef, maar ik heb niets met hem uit te staan, en ik. heb hem nooit weêr gezien na den dood zijner vrouw."

» »Zij wèl, daar wil ik op zweren!" riep nu de Lady, terwijl zij met de punt harer rijzweep op Lovely wees, en een bittere spotachtige glimlach hare lippen omplooide.

»Er was iets zóó boosaardigs in de wijze, waarop die vrouw zoo opzettelijk en onverwacht voor aller aandacht het stille hartsgeheim blootlegde van ten zacht en onnoozel kind, dat haar nooit leed had gedaan, dat wij allen als door eene huive-